Skip to Content

Afspraken over partneralimentatie: niet-wijzigingsbeding II

Publicaties Familie- & Erfrecht

Op 15 juli 2015 schreef mijn kantoorgenoot mr. Marc van Opstal over het zogenaamde ‘niet-wijzigingsbeding’ dat partijen in een echtscheidingsconvenant voor de partneralimentatie kunnen opnemen. Het sluiten van een niet-wijzigingsbeding betekent dat de gemaakte alimentatieafspraken in beginsel niet kunnen worden gewijzigd. Indien de omstandigheden zich echter zo ingrijpend wijzigen, dat één van partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden, kan de desbetreffende partij de rechter, ondanks de gemaakte afspraak, verzoeken het beding toch te wijzigen. In zulke gevallen wordt dan een beroep op artikel 1:159 lid 3 BW gedaan. Het is de vraag of partijen in een echtscheidingsconvenant ook de mogelijkheid van artikel 1:159 lid 3 BW kunnen uitsluiten. Op 23 juli 2015 boog het Hof ’s-Hertogenbosch zich over deze vraag.  

In de kwestie die aan het hof werd voorgelegd hadden partijen de volgende afspraken in het echtscheidingsconvenant vastgelegd:

“Alimentatie

Artikel 2.

2.1.

De man geniet inkomen uit arbeid ad circa € 1.695,- per maand (netto). De vrouw geniet als alfahulp tevens inkomen uit arbeid ad circa € 645,- per maand; dit is een bruto/netto bedrag. Gezien de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man hebben partijen in het kader van de verplichting tot betaling van alimentatie een regeling getroffen, met dien verstande dat de man aan de vrouw zal betalen een bruto bedrag ad € 250,- per maand, voor de duur van twaalf jaren te rekenen vanaf de dag van echtscheiding.

2.2.

De alimentatie als bedoeld in het vorige lid, zal elk jaar worden geïndexeerd ex artikel 1:402a BW.

2.3.

Dit beding kan niet worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 1:259 lid 3 BW (*1), inhoudende dat er sprake moet zijn van een dusdanige ernstige wijziging die partijen niet hebben kunnen voorzien.“   

Ondanks het overeengekomen niet-wijzigingsbeding, heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bij beschikking van 2 september 2014 de tussen partijen gemaakte alimentatieafspraken gewijzigd door te bepalen dat de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2013 nader wordt bepaald op nihil. De vrouw kwam van deze beslissing van de rechtbank in hoger beroep. Allereerst vond zij het niet terecht dat de rechtbank geen rekening had gehouden met het feit dat partijen de mogelijkheid van artikel 1:159 lid 3 BW in het echtscheidingsconvenant hadden uitgesloten. Daarnaast was zij van mening dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld op basis waarvan het niet-wijzigingsbeding kon worden doorbroken.

De eerste vraag die dus aan het hof ter beantwoording voorlag, was of de partijen bij convenant artikel 1:159 lid 3 BW konden uitsluiten. Het hof beantwoordde deze vraag ontkennend. Hoewel het hof aan de vrouw toegaf dat een alimentatiebeding een overeenkomst tussen partijen is die zich kenmerkt door de contractsvrijheid van partijen, wordt deze contractsvrijheid begrensd door de wet en de jurisprudentie. Naar het oordeel van het hof bevat het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW dwingend recht, zodat partijen deze bepaling niet kunnen uitsluiten. Zodoende behoudt de alimentatieplichtige de mogelijkheid om wijziging van het alimentatiebeding te vragen wanneer hij op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.

De tweede vraag die door het hof beantwoord diende te worden is of hetgeen de man stelde voldoende aanleiding was om te komen tot doorbreking van het niet-wijzigingsbeding. Zoals aangegeven, kunnen omstandigheden die van invloed zijn op de draagkracht en die optreden na het sluiten van het echtscheidingsconvenant in beginsel geen grond opleveren voor wijziging van de afgesproken partneralimentatie. Dit is slechts anders indien er met betrekking tot de draagkracht sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden en bovendien de wijziging zo ingrijpend is dat de partij die om wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding gehouden mag worden. Relevant daarbij is of partijen bij het maken van de afspraken in redelijkheid met gewijzigde omstandigheden rekening konden houden, zodat deze omstandigheden geacht kunnen worden in de afspraken te zijn verdisconteerd. Het gaat er daarbij niet om of een wijziging voorzienbaar is geweest, maar of daarmee zodanig rekening is gehouden dat zij geacht moet worden aan de vaststelling van de alimentatie ten grondslag te hebben gelegen. Voorts is van belang dat de partij die wijziging wenst niet verweten kan worden dat de omstandigheden zijn gewijzigd.  

Het hof kwam tot de conclusie dat er aan de zijde van de man sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Zo was het inkomen van de man gedaald van € 40.000,- bruto per jaar (uitgangspunt in het convenant) naar een inkomen van ongeveer € 20.000,- bruto per jaar. Verder verklaarde de man ter zitting van het hof dat partijen voor de in het convenant opgenomen alimentatieafspraak hebben gekozen, omdat de vrouw ‘zwarte’ inkomsten uit poetswerk genoot en hij minder wilde gaan werken. Partijen wilden verdere discussie hierover uitsluiten. Voorts vond het hof het voldoende aannemelijk dat het werkloos worden van de man een volstrekt onvoorzienbare situatie was. De man werkte immers reeds ruim 30 jaren bij zijn werkgever. Het faillissement van deze werkgever kwam in juli 2013 als een complete verrassing. Tot slot kwam het hof, op basis van de overgelegde financiële stukken, tot het oordeel dat de man feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het eigen levensonderhoud te voorzien. Zijn inkomen zou bij betaling van de partneralimentatie aan de vrouw zelfs zakken beneden het niveau van 90% van de voor hem toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze feiten en omstandigheden bezien, brachten het hof tot het oordeel dat er sprake was van een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden op basis waarvan de man naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kon worden gehouden.  

Klik hier om de gehele uitspraak te lezen.

 


(*1) Lees: artikel 1:159 lid 3 BW.