Een overtreding van de regelgeving inzake asbest kan door de overheid op 2 manieren worden afgehandeld. Of middels een bestuurlijke boete of middels het strafrecht. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd wegens overtreding van de arbeidsomstandighedenwetgeving. Dat betekent dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan werkgevers. Daarbij gaat het in de praktijk of om asbestverwijderingsbedrijven die bij een sanering in de fout zijn gegaan of om overige (niet gecertificeerde) werkgevers waarvan een medewerker bij de behandeling van asbest de regels van het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft overtreden.
Te denken valt dan aan bijvoorbeeld een zorginstelling waar een conciërge onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan materiaal dat later asbesthoudend blijkt te zijn. Strafrechtelijke vervolging vindt in de regel plaats op grond van artikel 173 a en 173 b van het Wetboek van Strafrecht. Dit is het opzettelijk of door schuld in de lucht verspreiden van een stof die gevaar oplevert voor de volksgezondheid, waaronder vanzelfsprekend ook asbest valt. Ook kan, bij een onterechte vrijgave, valsheid in geschrifte ten laste worden gelegd. Daarnaast kan een strafrechtelijke vervolging worden gebaseerd op het Asbestverwijderingsbesluit wanneer een particulier of een niet gecertificeerd bedrijf werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor een gecertificeerd bedrijf had moeten worden ingeschakeld of indien er geen asbestinventarisatierapport is.
De gedachte is dat de meer ernstige zaken strafrechtelijk worden vervolgd en dat de minder ernstige zaken worden afgedaan met een bestuurlijke boete. De praktijk wijst echter uit dat een strafrechtelijke sanctie vaak minder zwaar is dan een bestuurlijke boete die voor een vergelijkbaar geval zou worden opgelegd. De eis van de officier van justitie in een strafzaak tegen een rechtspersoon ligt vaak rond de € 50.000, waarvan een deel voorwaardelijk. Zeker bij bedrijven met veel werknemers ligt de bestuurlijke boete daar duidelijk boven. Met name indien de boete wordt opgelegd niet aan een gecertificeerd asbestverwijderaar maar aan een overige werkgever waarvan een medewerker, al dan niet per abuis, handelingen met asbest heeft verricht. In dat geval wordt namelijk direct een groot aantal kernbepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit overtreden. Namelijk het uitvoeren van werkzaamheden met asbest in risicoklasse 2 door een niet gecertificeerd bedrijf, zonder asbestinventarisatierapport, waarbij de werkzaamheden niet door een DAV-er worden uitgevoerd zonder toezicht door een DTA-er.
De bestuurlijke boetes komen bij bedrijven met veel werknemers al snel boven de € 100.000,- uit en zijn dan ook een aantal maal zo hoog als de boete die het OM eist in een strafzaak. De conclusie is daarom gerechtvaardigd dat men beter voor een ernstige asbestverdenking voor de strafrechter kan staan dan dat men een bestuurlijke boete opgelegd krijgt voor een minder ernstig feit. Bijkomend voordeel van het strafrecht is dat uit een onderzoek uit 2013 van de Juridische Hogeschool Avans – Fontys te Tilburg is gebleken dat in ongeveer de helft van de daar onderzochte asbestzaken vrijspraak volgde. Daartegenover worden bestuurlijke boetes door de bestuursrechter vrijwel nooit vernietigd omdat de minister niet kan bewijzen dat er overtreding is begaan.
Voor een deel vindt dit waarschijnlijk haar verklaring in het feit dat een overtreding van de wetsartikelen waarop de bestuurlijke boetes worden gebaseerd eenvoudiger is aan te tonen dan de overtreding van bij voorbeeld artikel 173 a/173 b Wetboek van Strafrecht. In veel gevallen hoeft bij een bestuurlijke boete niet bewezen te worden dat er daadwerkelijke asbestverspreiding heeft plaatsgevonden. Maar ook als dat wel bewezen moet worden (bij een bestuurlijke boete voor werkzaamheden in risicoklasse 2) lijkt de bestuursrechter toch veel minder hoge eisen aan het bewijs te stellen dan de strafrechter.
Het bovenstaande zou tot de ietwat cynische conclusie kunnen leiden dat indien men de asbestregelgeving overtreedt, men dat maar beter in ernstige mate kan doen, zodat men bij de strafrechter uitkomt. Vanzelfsprekend wordt dat door ons echter niet geadviseerd.