Als partijen met elkaar een overeenkomst aangaan, kunnen zij daaraan voorwaarden verbinden. De wet maakt een onderscheid tussen ontbindende voorwaarden en opschortende voorwaarden.
- ontbindende voorwaarde;
- geen terugwerkende kracht;
- ongedaanmakingsverplichting;
- opschortende voorwaarde;
- werking vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde;
- onverschuldigde prestatie.
Als een overeenkomst wordt aangegaan onder een ontbindende voorwaarde, geldt de overeenkomst direct tussen partijen tot het moment waarop de ontbindende voorwaarde in vervulling gaat. Een bekend voorbeeld is het financieringsvoorbehoud. Partijen gaan een overeenkomst aan onder de ontbindende voorwaarde van het niet verkrijgen van financiering. De overeenkomst heeft meteen werking, maar als de betreffende partij de financiering niet binnen de daarvoor gestelde termijn rond krijgt, wordt de overeenkomst ontbonden.
De ontbindende voorwaarde heeft geen terugwerkende kracht. Als een partij uit hoofde van de overeenkomst vóór de vervulling van de ontbindende voorwaarde prestaties heeft verricht, blijven die rechtsgeldig. Wel ontstaat er door de vervulling van de ontbindende voorwaarde voor partijen een verplichting om de reeds verrichte prestaties ongedaan te maken (ongedaanmakingsverplichting). Als er bijvoorbeeld uit hoofde van de overeenkomst al zaken zijn geleverd, moeten die worden teruggeleverd.
De partij die zich beroept op de vervulling van de ontbindende voorwaarde moet het bestaan, de inhoud en de vervulling ervan bewijzen.
Een overeenkomst kan ook worden aangegaan onder een opschortende voorwaarde. Anders dan bij een overeenkomst onder ontbindende voorwaarde heeft de overeenkomst onder opschortende voorwaarde niet meteen werking, maar pas vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde. Een veel voorkomende opschortende voorwaarde is het verkrijgen van een vergunning of het verkrijgen van goedkeuring van het bestuur: de overeenkomst komt pas tot stand zodra de betreffende vergunning is verkregen of de directie haar goedkeuring heeft gegeven.
Wanneer de opschortende voorwaarde niet in vervulling gaat, komt er geen overeenkomst tot stand. Dat betekent dat, wanneer een partij per ongeluk aan zijn verbintenis uit hoofde van een overeenkomst voldoet (bijvoorbeeld door een zaak te leveren) voordat de opschortende voorwaarde in vervulling is gegaan, die prestatie is verricht zonder rechtsgrond of in andere woorden onverschuldigd is verricht. De partij die onverschuldigd heeft gepresteerd, kan ongedaanmaking van die prestatie vorderen, zolang de opschortende voorwaarde niet in vervulling is gegaan.
De partij die zich beroept op nakoming van een overeenkomst onder opschortende voorwaarde moet de inhoud en vervulling van die opschortende voorwaarde stellen en bewijzen.
Voor beide partijen is het van belang dat duidelijk is of de voorwaarde een ontbindende voorwaarde betreft of een opschortende voorwaarde. Om discussie achteraf (en de gang naar de rechter) te voorkomen, doen partijen er verstandig aan dat expliciet in de bepaling vast te leggen. Daarnaast is het van belang om de voorwaarde zo nauwkeurig mogelijk te formuleren, zodat duidelijk kan worden vastgesteld of en wanneer de voorwaarde in vervulling is gegaan.