Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft in een recent arrest van 4 oktober 2016 geoordeeld dat een bestuurder persoonlijk aansprakelijk is omdat de holding haar garantieverplichtingen jegens een leverancier niet nakwam.
De feiten
Een leverancier in onder meer kunststofproducten leverde producten aan een ontwikkel- en assemblagebedrijf voor elektronicaproducten en telecommunicatieapparatuur. Op enig moment heeft de bestuurder van de holding een garantstelling ondertekend voor bedragen die deze dochtervennootschap aan de leverancier verschuldigd was en zou worden. In deze garantie was ook de bepaling opgenomen dat ‘bij onmacht van (de dochtervennootschap) de leverancier vooraf zou worden geïnformeerd om hiertoe gezamenlijk een oplossing uit te werken.’ Zowel de dochtervennootschap als de holding zijn later in staat van faillissement verklaard. De leverancier had op dat moment een grote vordering op de dochter. Omdat ook de holding failliet was, heeft de leverancier de bestuurder van de holding persoonlijk aansprakelijk gesteld.
Het oordeel van het Gerechtshof
Het Hof wijst eerst op de standaard arresten van de Hoge Raad op dit punt. In het arrest Ontvanger/Roelofsen onderscheidt de Hoge Raad twee categorieën van gevallen waarin een bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan zijn voor schade die derden lijden.
- De eerste categorie betreft het geval dat de bestuurder kan worden verweten dat hij in de naam van de vennootschap verplichtingen is aangegaan terwijl hij wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet aan deze verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de door de wederpartij als gevolg daarvan te lijden schade (de Beklamelnorm, neergelegd in een eerder arrest van de Hoge Raad).
- De tweede categorie betreft gevallen waarin de bestuurder verweten wordt te hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder door haar aangegane overeenkomst niet nakomt, waardoor de wederpartij schade lijdt. De bestuurder dient wel een persoonlijk ernstig verwijt te kunnen worden gemaakt voordat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden. Dat dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Het Hof overweegt ten aanzien van categorie 1 dat deze wetenschap over het algemeen bij een bestuurder aanwezig is indien de bestuurder namens de vennootschap een financiële verplichting aangaat, terwijl hij weet dat een faillissement nagenoeg onvermijdelijk is. Het besef bij de bestuurder van een risico dat de verplichting niet kan worden nagekomen is onvoldoende. Wel voldoende is het geval dat de bestuurder hoop heeft dat een faillissement kan worden voorkomen, maar deze hoop niet-realistisch is. Het Hof achtte deze wetenschap in dit geval niet aanwezig.
Voor wat betreft categorie 2 wijst het Hof op de in de garantie opgenomen bepaling. Het Hof wijst in dat kader op het feit dat de bestuurder op een gegeven moment een brief van haar bank ontving waarin -kort gezegd- wordt aangegeven dat de financiering zal worden opgezegd indien de vennootschap er niet in slaagt additioneel krediet aan te trekken. Het Hof is van oordeel dat de bestuurder in ieder geval op dat moment de leverancier had dienen te waarschuwen, zoals overeengekomen. Deze leverancier had dan nog maatregelen kunnen treffen om de schade te beperken, zoals bijvoorbeeld het terughalen van onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen of het alleen nog tegen contante betaling leveren van zaken.
Omdat de bestuurder de leverancier niet heeft gewaarschuwd en dus de bepaling niet heeft nageleefd, is het Hof van oordeel dat de bestuurder persoonlijk aansprakelijk is. De bestuurder wordt veroordeeld tot betaling van de goederen die door de leverancier zijn geleverd vanaf de datum dat de bestuurder de leverancier had dienen te waarschuwen.
Conclusie
De vraag of een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt is voornamelijk feitelijk van aard. In het geval de bestuurder wordt verweten dat hij namens de vennootschap verplichtingen is aangegaan terwijl de vennootschap deze niet zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de door de wederpartij als gevolg daarvan te lijden schade, is discussie mogelijk over de vraag of de bestuurder daarvan wetenschap had. De scheidslijn tussen de door het Hof genoemde situatie van ‘het besef van een risico dat niet aan de verplichting zal kunnen worden voldaan’ enerzijds en de situatie van ‘een niet realistische hoop dat een faillissement nog kan worden voorkomen’ anderzijds valt niet altijd eenvoudig te trekken.
Gelet hierop, maar ook gelet op het feit dat de uitspraken over bestuurdersaansprakelijkheid zeer divers zijn, kunt u contact met ons opnemen indien u nader advies wilt over de vraag in hoeverre een bepaald geval grond voor persoonlijke aansprakelijkheid kan opleveren. U kunt ons bereiken via: m.nijland@banning.nl of s.jansen@banning.nl, telefoonnummer: 073 - 8000 918.