In sommige gevallen behoeft een echtgenoot voor het verstrekken van een borgstelling toestemming van de andere echtgenoot. Indien een dergelijke toestemming ontbreekt, kan de andere echtgenoot de (buitengerechtelijke) vernietiging van de borgstelling inroepen.
Recent heeft de Rechtbank Oost-Brabant antwoord gegeven op de vraag of een Duitse Bank wordt beschermd tegen het inroepen van de vernietiging door een in Nederland woonachtige echtgenoot.
Ter beantwoording van de vraag of de buitengerechtelijke vernietiging doel treft, zijn allereerst de antwoorden op de navolgende vragen van belang; (1) welk recht is van toepassing op de vraag of de echtgenoot bij het aangaan van een borgtochtovereenkomst toestemming van zijn echtgenoot nodig had en (2) welk recht is van toepassing op de borgtochtovereenkomst zelf.
Ter beantwoording van vraag (1) dient (sinds 1 januari 2012) gekeken te worden naar artikel 10:40 BW. Ingevolge dit artikel wordt de vraag of een echtgenoot voor een rechtshandeling (zoals borgstelling) de toestemming van de andere echtgenoot behoeft en, zo ja, wat de gevolgen zijn voor het ontbreken van deze toestemming, beheerst door het recht van het land waar de echtgenoot wiens toestemming is vereist ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling, zijn gewone verblijfplaats heeft. Het vóór 1 januari 2012 geldende Nederlandse internationaal privaatrecht kende een identieke regeling in artikel 3 van de Wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen. In dit geval -waarin de rechtbank toetste aan laatstgenoemd artikel- bleek uit de feiten en omstandigheden dat gedaagde en zijn echtgenote al langere tijd gezamenlijk in Nederland woonden. Nederlands recht was dan ook van toepassing.
Ter beantwoording van vraag (2) dient daarentegen gekeken te worden naar artikel 4 van de Rome-I Verordening. Op grond van lid 1 van dit artikel is het recht van het land van toepassing daar waar de partij woont die de “karakteristieke prestatie” levert. Een borgtochtovereenkomst is -hoewel niet los te denken van een hoofdschuld- een zelfstandige overeenkomst, waarvan de karakteristieke prestatie wordt verricht door de verstrekker van de borg. Zodoende was Nederlands recht van toepassing.
In deze zaak stond dus vast dat Nederlands recht van toepassing was op de vraag of gedaagde bij het aangaan van een borgtochtovereenkomst toestemming van zijn echtgenote nodig had. Ter beantwoording van de vraag of de Duitse bank echter beschermd zou worden tegen een beroep op de vernietiging, hanteerde de rechtbank het stappenplan zoals neergelegd in het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 12 juni 2012, LJN BX0484.
Volgens dit stappenplan dient daarbij allereerst voldaan te zijn aan de navolgende vereisten. Een (rechts)persoon (de Duitse bank) wordt beschermd tegen een beweerdelijk handelingsonbevoegdheid (a) indien de personen tussen wie de overeenkomst is gesloten op het moment van sluiting van de overeenkomst zich in hetzelfde land bevonden en (b) de natuurlijke persoon (in dit geval gedaagde) volgens het recht van dat land handelingsbevoegd was. Is aan beide voorwaarden voldaan, dan kan deze natuurlijk persoon zich slechts op eigen onbevoegdheid beroepen (c) indien de andere (rechts)persoon die onbevoegdheid kende of door nalatigheid niet kende. De stelplicht en zodanig de bewijslast ter zake berust bij deze natuurlijke persoon.
In deze zaak waren partijen het erover eens dat de borgtochtovereenkomst in Duitsland was ondertekend. Tevens stond vast dat het Duitse recht geen regeling kent dat een borgtochtovereenkomst bij gebreke van toestemming van de andere echtgenoot vernietigbaar is. Daarmee waren de eerste twee vereisten (a) en (b) vervuld. Gedaagde slaagde er echter niet in aan te tonen dat de Duitse bank ten tijde van het sluiten van de borgtochtovereenkomst van het onder Nederlands recht geldende toestemmingsvereiste wist dan wel daarvan door nalatigheid niet op de hoogte was. Dit leidde dan ook tot het oordeel van de rechtbank dat de bank zich kon beroepen op de bescherming tegen een voor haar onverwacht inroepen van de onbevoegdheid van gedaagde door diens echtgenote.
Rechtbank Oost-Brabant, 16 april 2014, gepubliceerd 16 april 2014