Voor de inzet van (verborgen) camera’s op de werkvloer gelden strenge eisen. Het niet naleven van die regels kan er onder meer toe leiden dat het uit het beeldmateriaal blijkende bewijs als zijnde onrechtmatig verkregen buiten beschouwing wordt gelaten. In een zaak bij kantongerecht Zaandam had de werkgever echter geluk. De rechter achtte het belang van de waarheidsvinding en het bewijsbelang van de werkgever groter en liet het onrechtmatig verkregen bewijs toe. Desalniettemin hield het ontslag op staande voet geen stand.
De werkgever in casu had een verborgen camera geïnstalleerd op de werkplek. Op de camerabeelden ziet de werkgever vervolgens hoe de werkneemster duwde en trok aan de kabel van een docking station. “Bewuste sabotage van het IT-systeem”, aldus de werkgever. Ook ziet hij terug dat de werkneemster op haar werkplek Candy crush speelde en dat zij de computer van een collega afmeldde.
De werkgever meent dat deze gedragingen van de werkneemster een ontslag op staande voet rechtvaardigen en gaat daartoe over. De werkneemster laat het er echter niet bij zitten. Zij start een kort geding. Daarin stelt de werkneemster dat de camerabeelden onrechtmatig zijn verkregen omdat de werkgever haar niet op de hoogte heeft gesteld van de (mogelijke) inzet van verborgen camera’s. De werkneemster vindt dat de beelden daarom niet als bewijs mogen worden gebruikt.
De rechter oordeelt dat de camerabeelden inderdaad onrechtmatig zijn verkregen . De werkneemster is niet vooraf op duidelijke wijze in kennis gesteld van de mogelijkheid dat op de werkplek (een niet voor publiek toegankelijke ruimte) een verborgen camera zou kunnen worden gebruikt. Dat is strafbaar. Bovendien is op de inzet van camera’s op de werkplek de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) van toepassing en is op basis daarvan ook (onder meer) vereist de werkneemster wordt geïnformeerd over de (mogelijke) inzet van cameratoezicht.
Ondanks dat de camerabeelden onrechtmatig zijn verkregen, laat de kantonrechter deze wel toe als bewijsmateriaal. De rechter laat het algemene maatschappelijk belang van de waarheidsvinding en het bewijsbelang van partijen zwaarder wegen dat het belang van uitsluiting van bewijs.
In lijn met rechtspraak van de Hoge Raad oordeelt de rechter dat uitsluiting van onrechtmatig bewijs alleen gerechtvaardigd is als er “bijkomende omstandigheden” zijn. Die bijkomende omstandigheden zijn door de werknemer in kwestie echter niet gesteld en ook niet gebleken. Het beeldmateriaal mag dus toch worden gebruikt als bewijs. Dat helpt de werkgever echter niet. De kantonrechter concludeert dat de beelden geen bewijs opleveren van de gronden voor het gegeven ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet houdt geen stand.
Op de inzet van zichtbare en verborgen camera’s is de Wbp van toepassing. De belangrijkste regels worden hieronder uiteen gezet. Onder meer moeten werknemers van tevoren worden geïnformeerd over de (mogelijke) inzet van (verborgen) camera’s. Dat kan bijvoorbeeld via een personeelsreglement. Daarnaast dient de werkgever een welbepaald en uitdrukkelijk omschreven doel te hebben voor de inzet van de (verborgen) camera’s en heeft hij een wettelijke grondslag voor verwerking nodig, zoals een gerechtvaardigd belang. Ook moet de inzet van de camera proportioneel en subsidiair zijn. Dat houdt in dat het gebruik van de (verborgen) camera evenredig moet zijn met het doel waarvoor zij worden opgehangen (bijvoorbeeld: opsporen strafbare feiten) en er geen camera mag worden ingezet indien een ander, minder vergaand middel beschikbaar is om dat doel te bereiken.
De inbreuk op de privacy moet zo beperkt mogelijk worden gehouden (bijvoorbeeld: geen camera’s in kleedruimtes en op het toilet). Voor de inzet van verborgen camera’s gelden aanvullende eisen. De verborgen camera moet door werkgevers worden gebruikt als uiterst redmiddel bij bijzondere omstandigheden, zoals fraude of diefstal. De werkgever dient te kunnen aantonen dat hij eerder andere inspanningen heeft gepleegd om de fraude of diefstal te beëindigen.
Verborgen camera’s mogen in geen geval permanent worden ingezet. De inzet van een verborgen camera dient altijd van tevoren te worden gemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp). Cbp kan dan een voorafgaand onderzoek instellen. Overigens kan de werkgever ook bij de inzet van zichtbare camera’s verplicht zijn om een melding te doen bij Cbp, indien hij geen beroep kan doen op het Vrijstellingsbesluit. Dit dient de werkgever op voorhand te controleren.
Het CBP heeft een overzicht van de regels bij de inzet van (verborgen) camera’s opgesteld in het informatieblad Cameratoezicht op de werkvloer. Het is aan te raden om als werkgever dit overzicht te raadplegen voordat (verborgen) camera’s worden ingezet. Van belang is voorts dat als een Ondernemingsraad is ingesteld, deze van tevoren moet hebben ingestemd met de (mogelijke) inzet van (verborgen) camera’s.
Voor de inzet van (verborgen) camera’s op de werkvloer gelden strenge eisen. Overtreding daarvan kan leiden tot onrechtmatig verkregen bewijs in procedures, waarbij de werkgever het risico loopt dat de rechter besluit dit bewijs buiten beschouwing te laten. Overtreding van de Wbp kan onder meer leiden tot oplegging van boetes.
Het inzetten van verborgen camera’s op de werkplek zonder dat de werknemer tevoren duidelijk kenbaar is gemaakt dat de werkgever daartoe kan overgaan, is bovendien strafbaar.
Heeft u vragen over de inzet van (verborgen camera’s) op de werkvloer of elders? Neemt u dan contact op met een van de leden van de Praktijkgroep Privacy.