In een uitspraak van 23 april 2009 heeft het Hof van Justitie van de EG besloten dat Dior zich mag verzetten tegen het aanbieden van haar producten door een discounter.
Dior had een merklicentieovereenkomst gesloten met SIL om lingerie van het merk Christian Dior te produceren en te verkopen. Dior en SIL zijn daarin overeengekomen dat de producten van Dior niet zullen worden verkocht aan discounters die niet tot het netwerk van selectieve distributie van Dior behoren. SIL is echter in financiële problemen geraakt en heeft tegen de afspraak in producten van Dior verkocht aan de discounter Copad (actief in Frankrijk).
Dior heeft daarop SIL en Copad gedagvaard op grond van inbreuk op haar merkenrecht. SIL en Copad hebben aangevoerd dat het merkenrecht van Dior zou zijn uitgeput omdat de lingerie met toestemming van Dior in de handel is gebracht binnen de Europese Economische Ruimte. Het Hof van Justitie van de EG heeft, na vragen van de Franse hoogste rechter, geoordeeld dat Dior zich op grond van haar merkenrecht kan verzetten tegen de verkoop van haar lingerie door discounters zoals overeengekomen in de licentieovereenkomst. Belangrijkste reden hiervoor is dat:
“door niet-naleving van de licentieovereenkomst de allure en het prestigieuze imago die deze waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast.”
Daarnaast was van uitputting van het merkenrecht van Dior geen sprake, omdat een licentieovereenkomst geen absolute en onvoorwaardelijke toestemming verleent aan SIL om de producten van Dior in de handel te brengen. De schade die aan de reputatie van het merk Dior wordt aangebracht door het verkopen van haar lingerie in discounters, is in principe een gegronde reden om zich tegen deze handel te kunnen verzetten.
Zelfs indien luxueuze producten met allure en een prestigieus imago via een licentiehouder worden verkocht aan een discounter, kan de merkhouder zich daar onder omstandigheden toch tegen verzetten op grond van haar merkenrecht.