Als ouders gaan scheiden, heeft dat onmiddellijk gevolgen voor de kinderen. In veel gevallen zien de kinderen zo’n scheiding niet aankomen. Hun wereld komt op de kop te staan. Van hun ouders mag men verwachten dat zij de kinderen begeleiden en helpen bij de problemen, die over het algemeen door de ouders zijn veroorzaakt. En als de ouders meer met zichzelf bezig zijn, dan met de kinderen, dan zou je toch verwachten dat de wet en de rechter de kinderen beschermen. Dat gebeurt op financieel vlak, zolang de kinderen minderjarig zijn. Op het moment dat de kinderen echter achttien jaar worden, laat de rechter het in veel gevallen afweten. Weliswaar is in art. 1:395a BW een verlengde onderhoudsplicht opgenomen voor meerderjarige kinderen, die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, maar als een ouder niet aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoet, staan kinderen na hun achttiende verjaardag in de kou.
Op 22 juni 2021 oordeelde het Gerechtshof Arnhem(-Leeuwarden) in het kader van een echtscheidingsprocedure over een verzoek van een jongmeerderjarige om een bijdrage in het levensonderhoud en studie. Het hof oordeelde dat in een echtscheidingsprocedure op grond van art. 827 Rv nevenvoorzieningen kunnen worden getroffen. Daarbij gaf het hof aan dat dit artikel enkel een mogelijkheid biedt een bijdrage te vragen aan minderjarige kinderen.
“Daarom kunnen (jong)meerderjarige kinderen in een echtscheidingsprocedure geen verzoek om een bijdrage in de kosten van hun levensonderhoud en studie indienen, ook niet door een ouder daartoe volmacht te geven om dit namens hen te doen”,
aldus het hof. Eenzelfde standpunt heeft het Gerechtshof Amsterdam reeds op 3 mei 2016 (ECLI:2016:1707 en RFR 2016/109) ingenomen. Hoe moet een jongmeerderjarige dan in zijn of haar levensonderhoud voorzien, als de ouders weigeren te betalen? Dan moet de jongmeerderjarige een aparte procedure starten tegen zijn of haar ouders maar …. dat kan toch niet de bedoeling zijn van de wetgever? En de rechterlijke macht dan? Die vindt dat “vechtscheidingen” voorkomen zouden moeten worden, maar zoekt kennelijk niet naar wegen om in dat kader jongmeerderjarigen te beschermen. Nee: zij moeten maar gaan procederen tegen hun ouders, als die weigeren aan hun wettelijke verplichtingen jegens hen te voldoen. Dat kan toch niet? Dat is ook het standpunt van het Gerechtshof Den Haag in zijn uitspraak van 7 augustus 2019 (ECLI:2019:2230). In die zaak heeft de vrouw als gemachtigde van de jongmeerderjarige in het kader van de echtscheidingsprocedure een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie verzocht. Het hof overwoog dat uit art. 827 lid 1 sub c Rv volgt dat in geval van echtscheiding de rechter als nevenvoorziening een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen kan uitspreken. Daarbij overwoog het hof het volgende:
“Uit de parlementaire geschiedenis volgt inderdaad dat een ouder in de echtscheidingsprocedure het verzoek namens de jongmeerderjarige kan doen na daartoe door deze jongmeerderjarige gemachtigd te zijn, ook als deze jongmeerderjarige reeds bij de aanvang van de procedure tot echtscheiding meerderjarig is. De jongmeerderjarige zelf behoeft dus niet altijd vooruitlopend op de scheidingsprocedure van zijn ouders een daartoe strekkend verzoek te doen (Kamerstukken I 1988/89, 19 242, 75n, p. 6). Het hof is tegen die achtergrond met de rechtbank van oordeel dat de vrouw in het verzoek waartoe de jongmeerderjarige haar heeft gemachtigd, ontvankelijk is. Het hof acht de bezwaren van de man tegen de verleende machtiging ongegrond. Uit de machtiging volgt duidelijk dat de jongmeerderjarige haar moeder volmacht geeft om namens haar dit verzoek in te dienen. De vrouw is in de procedure vertegenwoordigd door een advocaat. Het is niet nodig dat jongmeerderjarige de advocaat een opdracht tot vertegenwoordiging geeft, nu die advocaat voor de vrouw optreedt”.
Het Gerechtshof Den Haag denkt in een echtscheidingsprocedure dus mee. Dat is fijn voor de jongmeerderjarige, zodat die uit de strijd kan blijven. Hij of zij kan de ouders uit laten zoeken wie welk bedrag betaalt en hoeft zelf niet de strijd te zoeken. Het is te hopen dat andere hoven het voorbeeld van het Gerechtshof Den Haag volgen.
Als de rechter de ouders heeft verplicht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, dan loopt de verplichting vanzelf door tot het eenentwintigste jaar van een kind. Dat blijkt uit art. 1:395b Rv. De vraag is echter welke mogelijkheden de jongmeerderjarige heeft, in het geval er bij echtscheiding geen kinderalimentatie is vastgesteld. Komt er in de financiële positie van zijn of haar ouders verandering na de achttiende verjaardag, dan zou het handig zijn als hij of zij één van de ouders kan vragen namens hem of haar de rechter te verzoeken een bijdrage vast te stellen. Hetgeen hierboven is gesteld met betrekking tot de wetsgeschiedenis geldt in het kader van een scheidingsprocedure. Het zou fijn zijn als de wetgever die mogelijkheid ook buiten echtscheiding expliciet in de wet zou opnemen. Voorkomen moet immers worden dat jongmeerderjarigen direct dan wel indirect gedwongen worden tegen hun ouders te procederen, wanneer er tussen de ouders en de jongmeerderjarige strijd zou zijn over de financiële bijdrage. Die strijd is immers niet door het kind maar door scheidende ouders veroorzaakt.