Waarbinnen een werknemer de rechter kan verzoeken zijn ontslag op staande voet te vernietigen of kan verzoeken om een billijke vergoeding? En is het mogelijk dit verzoek te laten beoordelen door de voorzieningenrechter in kort geding? De rechtbank Oost-Brabant gaf hierover duidelijkheid in een uitspraak van 4 januari 2019.
Werknemer is als machine operator werkzaam bij werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 15 september 2018 vindt een incident op de werkvloer plaats, waar de werknemer bij betrokken is. De werknemer zou een collega een forse duw hebben gegeven, waardoor deze op de grond viel. Vanwege een intern onderzoek naar aanleiding van het incident schorst werkgever de werknemer op 17 september 2018. Op 19 september 2018 wordt de werknemer op staande voet ontslagen, wegens zijn gedrag richting zijn collega en zijn gebrek aan medewerking in het onderzoek naar het incident.
Werknemer is het niet eens met het ontslag op staande voet en start een kort geding procedure. Hij stelt dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet en dat geen hoor en wederhoor is toegepast door de werkgever. Aangezien de werknemer inmiddels een andere baan heeft gevonden, heeft hij geen belang meer bij een vordering tot herstel van het dienstverband en wedertewerkstelling. In deze procedure vordert hij daarom onder andere:
De werkgever stelt dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, aangezien de werknemer een collega een forse duw heeft gegeven, waarna deze collega op de grond viel. Dit blijkt ook uit een video-opname. Op grond van de wet en de interne regels bij de werkgever vormt het gebruik van geweld een dringende reden voor ontslag op staande voet.
De voorzieningenrechter verwijst bij de beoordeling van de kwestie naar de invoering van de Wet Werk en Zekerheid, waarbij de procedure met betrekking tot het aanvechten van een ontslag op staande voet is gewijzigd. Sindsdien kan slechts de kantonrechter op verzoek van de werknemer het ontslag op staande voet vernietigen of een billijke vergoeding toekennen. Dit verzoek moet binnen twee maanden na het ontslag op staande voet via een verzoekschrift bij de kantonrechter worden ingediend. Deze termijn is van overeenkomstige toepassing op de schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging.
Deze termijnen zijn vervaltermijnen. Wordt een dergelijk verzoek niet binnen deze termijn ingediend, dan komt de mogelijkheid daartoe te vervallen en wordt het ontslag op staande voet onaantastbaar. Vanwege het algemeen belang en doordat partijen in het nieuwe systeem aanzienlijk sneller weten waar zij aan toe zijn, komt de rechter in deze kwestie - onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis - tot de conclusie dat de vervaltermijnen ambtshalve moeten worden toegepast.
Aangezien werknemer lopende de kort geding procedure geen verzoek tot een billijke vergoeding en schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging bij de kantonrechter heeft ingediend en de vervaltermijn is verstreken op 19 november 2018, kan hij geen verzoek tot een billijke vergoeding meer indienen. Door het vervallen van de termijn is zijn ontslag op staande voet onaantastbaar geworden. De werknemer probeert dit nog te redden door te stellen dat de kort geding procedure in ieder geval binnen de vervaltermijn aanhangig is gemaakt, maar de voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. Het is immers voor de voorzieningenrechter niet mogelijk de kwestie door te verwijzen naar de bodemrechter.
Bovendien overweegt de voorzieningenrechter dat er ook geen aanleiding is om op een beslissing over het ontslag op staande voet vooruit te lopen. Op basis van de feiten en de videobeelden, getoond tijdens de mondelinge behandeling, bestaat er volgens de rechter een niet te verwaarlozen kans dat de werkgever de gegrondheid van de ontslagreden in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen. Nu de werknemer binnen de vervaltermijn geen verzoek heeft ingediend bij de kantonrechter tot toekenning van een billijke vergoeding en een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, bestaat geen grond voor het treffen van de gevorderde voorzieningen.
De werkgever heeft in deze procedure geluk. Ondanks het feit dat hij geen beroep heeft gedaan op de vervaltermijnen, past de voorzieningenrechter deze ambtshalve toe, waardoor het ontslag op staande voet onaantastbaar wordt. De door de werknemer gevorderde voorlopige voorzieningen in de kortgedingprocedure worden afgewezen.
Vorig jaar oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat een loonvordering in kort geding kan worden toegewezen voordat een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet is ingediend. Het verschil met de besproken situatie is dat alsnog tijdig – binnen de vervaltermijn en voordat in kort geding een beslissing werd gegeven – een vernietiging van het ontslag op staande voet is ingediend.
Wilt u een procedure niet op geluk aan laten komen? Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of andere arbeidsrechtelijke vragen, bijvoorbeeld op het gebied van ontslag op staande voet, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Rimke van de Laarschot of andere leden van de sectie Arbeidsrecht.
Bron: Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:88.