Als mensen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, dan dient aan het eind van het huwelijk de gemeenschap bij helfte te worden gedeeld. Dat volgt uit artikel 1:100 BW. Dat betekent dat ook schulden gelijk moeten worden verdeeld. Van die gelijke draagplicht kunnen de echtgenoten alleen bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed afwijken. Zij kunnen dan met elkaar overeenkomen dat een schuld geheel of voor het grootste deel gedragen wordt door één van de partijen.
De schuldeiser heeft met zo’n afspraak niets te maken. Hij kan zijn schuld verhalen op de goederen van de schuldenaar en de goederen van de gemeenschap. Dat blijkt uit artikel 1:96 BW. En de rechter? Kan die bepalen dat de schuld geheel of voor het grootste deel voor rekening komt van één van de twee echtelieden? Nee, dat kan de rechter niet, behalve wanneer sprake is van één van de twee hierna te noemen uitzonderingen. Is dat niet het geval, dan moet de rechter bij echtscheiding van in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten een schuld bij helfte aan ieder van hen toerekenen. Dit betreft de interne verhouding van de twee echtelieden.
Uitzondering gelijke draagplicht
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, geldt deze regel niet voor het verhaal van de schuldeiser. In welke gevallen kan de rechter dan oordelen, dat de schuld niet bij helfte voor rekening van ieder van de echtgenoten komt?
De eerste uitzondering betreft een situatie, die vergelijkbaar is met die van het moordhuwelijk. De casus in die zaak was de volgende: een man van 39 jaar heeft vanaf januari 1983 een 72-jarige hulpbehoevende mevrouw tegen betaling verpleegd en verzorgd. De liefde kruipt, waar die niet gaan kan. Op 29 september 1983 is deze berooide man met de vermogende vrouw gehuwd in gemeenschap van goederen, hoewel de man toch al een aantal jaren een niet verbroken relatie had met een andere man. Vijf weken na het huwelijk heeft de man op geraffineerde wijze en grof misbruik makend van het door de vrouw in hem gestelde vertrouwen, haar van het leven beroofd. De man is wegens moord tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld.
Rechtbank en hof vonden dat hier een uitzondering van de hoofdregel op zijn plaats is en dat de man geen aanspraak kan maken op de helft van het vermogen, voor zover dat is aangebracht door de vrouw. De Hoge Raad (7 december 1990, NJ 1991, 593, m. nt. EAAL) is het daarmee eens. Een afwijking van het bepaalde in artikel 1:100 lid 1 BW is volgens de Hoge Raad niet geheel uitgesloten. Zo’n afwijking kan alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden aangenomen. Daar was hier sprake van. De Hoge Raad oordeelde vergelijkbaar op 19 maart 1993 (NJ 1994, 187) en op 30 maart 2012 (NJ 2012, 407). In deze laatste casus heeft het huwelijk slechts anderhalf jaar geduurd, hebben partijen nauwelijks samengewoond en geen gemeenschappelijke huishouding gevoerd. De man is voor het huwelijk schulden aangegaan, waarvan de vrouw niets wist. Bovendien heeft de man niet kunnen aantonen dat de gelden, waarvoor de schulden zijn aangegaan, zijn aangewend ten behoeve van gemeenschappelijke uitgaven. Ook in zo’n geval ligt de volledige draagplicht van de schulden bij de man, aldus het Hof Amsterdam op 14 mei 2013 (ECLI:2013:CA1866).
Een tweede mogelijke afwijking van de gelijke draagplicht geldt voor gemeenschappen, die zijn ontbonden na 1 januari 2018 (zo blijkt uit Hoge Raad 19 april 2019, RFR 2019/92). Met ingang van die datum is artikel 1:100 lid 2 BW in werking getreden. Daarin staat:
"Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.”
Redelijkheid en billijkheid
De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen dus een andere draagplicht met zich brengen, in het geval sprake is van een gemeenschap die na 1 januari 2018 is ontbonden én wanneer sprake is van een negatieve boedel. Dit laatste is van groot belang en dat wordt nog wel eens vergeten. Als de goederen van de ontbonden gemeenschap toereikend zijn om de schulden te voldoen, geldt in het kader van de verdeling alleen de zware maatstaf van het moordhuwelijk. Dan geldt dus in principe een gelijke draagplicht. Maar als sprake is van een negatieve boedel kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een schuld geheel of grotendeels wordt gedragen door één van de echtelieden. Van een dergelijke situatie was sprake in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 18 december 2020 (ECLI:2020:12489). In die zaak heeft de vrouw aangevoerd dat de man veel schulden is aangegaan buiten haar medeweten en dat de man de schulden is aangegaan om onverantwoorde uitgaven te doen. De vrouw deed de administratie, maar deze schulden hield de man verborgen en dus buiten de administratie. Die omstandigheden brengen voor de rechtbank met zich mee dat af wordt geweken van de hoofdregel van gelijke verdeling en de man een 100% draagplicht met betrekking tot een achttal met name genoemde schulden wordt opgelegd voor een totaalbedrag van € 8.500.
Conclusie
Na ontbinding van een gemeenschap zijn partijen derhalve ieder voor de helft draagplichtig voor de schulden van de gemeenschap, tenzij óf sprake is van een situatie als het moordhuwelijk, óf de gemeenschap na 1 januari 2018 is ontbonden en er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat naar regels van redelijkheid en billijkheid van een gelijke verdeling moet worden afgeweken, mits sprake is van een negatieve boedel.