Zowel in het erfrecht als in het scheidingsrecht worden zakelijke geschillen vaak opgelost via mediation. Dat komt omdat het meest gebruikte alternatief, de rechterlijke procedure, vaak jaren duurt, geldverslindend en respectvernietigend is. Dat moeten (ex-)familieleden eigenlijk niet willen. Daarom hebben advocaten in het familie-erfrecht zich de laatste vijfentwintig jaar vol in gezet, om geschiloplossing in het familie-erfrecht via mediation (waaronder ik ook schaar: collaborative practice) tot succes te brengen. Deze goede ervaringen hebben ertoe geleid ook in het erfrecht mediation als geschiloplossing ingang te doen vinden. De Stichting Nalatenschapsmediation tracht dit fenomeen op de kaart te zetten. Tussen mediation en procedures in is er in het familie-erfrecht een derde wijze van geschiloplossing, te weten via bindend advies en via arbitrage. Daarbij wordt vaak de mogelijkheid van appel uitgesloten, zodat binnen afzienbare tijd een oplossing wordt verkregen. Over bindend advies in het familie-erfrecht schreef ik begin dit jaar in het Bossche Balie Bulletin. Arbitrage via het Nederlands Arbitrage Instituut is in het familie-erfrecht sinds 1 maart 2012 mogelijk. Daarover schreef ik in EB februari 2012/12. In veel notarieel tot stand gekomen samenlevingsovereenkomsten en huwelijkse voorwaarden wordt de laatste vijfentwintig jaar een bindend adviesclausule of een arbitragebeding opgenomen, in de verwachting op die manier een snelle en goedkope wijze van geschiloplossing te kunnen aanbieden. Over een dergelijk arbitragebeding oordeelde de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2018 in een nog niet gepubliceerde zaak. Aan de orde is de vraag of de overheidsrechter mag oordelen, als een arbitrageclausule is overeengekomen. In deze zaak hebben partijen negen jaar samengewoond. Gedurende die samenleving sloten zij in 2010 een notariële samenlevingsovereenkomst. Daarin was een bepaling opgenomen, waaruit blijkt dat de vrouw ter financiering van de verbouwing van de woning van de man € 60.000 heeft ingebracht, met als gevolg dat zij gedurende de looptijd van de overeenkomst een niet opeisbare vordering heeft verkregen jegens de man. In de samenlevingsovereenkomst waren partijen overeengekomen dat “geschillen tussen partijen over verdeling, verrekening, waardering en betaling uitsluitend en in hoogste ressort zullen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Arbitrage Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut. Toen aan de samenleving een einde kwam en de vrouw de door haar betaalde € 60.000 terug wilde, gaf de man niet thuis. De vrouw startte een procedure bij de rechtbank en de man wierp een incidenteel beroep op de onbevoegdheid van de rechtbank op. Naar aanleiding daarvan overwoog de rechtbank dat
“een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel volgens art. 6:248 lid 2 BW niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit kan ook meebrengen dat een arbitragebeding in een samenlevingsovereenkomst buiten toepassing moet blijven (vgl. Hof Amsterdam 5 maart 2013, ECLI:2013:654, rov. 2.6.).”
De vrouw had de procedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt op basis van een toevoeging met de laagste eigen bijdrage van € 79. De vrouw voerde aan dat een procedure bij het N.A.I. voor haar financieel niet haalbaar is. De administratiekosten bij het N.A.I. bedragen in het onderhavige geval tussen de € 750,- en € 800,-. Er dient een depotbedrag te worden gestort van minimaal € 4.500 als de wederpartij akkoord gaat met een “arbitrage voor kleine belangen”. Doet hij dat niet dan moet de vrouw in een reguliere arbitrageprocedure minimaal € 10.000 in depot storten. Dat bedrag heeft zij niet. Daarom overwoog de rechtbank vervolgens:
“Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de vrouw van oordeel dat zij onder deze omstandigheden geen effectieve toegang heeft tot vaststelling van haar burgerlijke rechten door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, zoals dat is gewaarborgd door artikel 6 EVRM. Aldus is het beroep van de man op het arbitragebeding in artikel 17 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.”
Om de hierboven genoemde reden heeft de rechtbank de incidentele vordering van de man tot onbevoegdverklaring van de rechtbank afgewezen. Er is derhalve een escape, in het geval één van de partijen niet in staat is de kosten van een arbitrage te betalen. In andere gevallen niet. Daarom is het de vraag of een N.A.I.-arbitrageclausule in huwelijkse voorwaarden en samenlevingsovereenkomsten zou moeten worden opgenomen, in het geval het belang bij geschillen naar verwachting minder dan zes eurocijfers bedraagt.
Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere familie-erfrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Louis Zonnenberg
of andere leden van de sectie
familie-erfrecht
.