In februari en juni 2011 berichtten wij u over het wetsvoorstel inzake wijziging Wet Melding Collectief Ontslag (WMCO). In geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met 20 werknemers of meer, binnen een tijdvak van drie maanden, geldt dat de werkgever het voornemen tot ontslag moet melden bij de vakbonden en het UWV WERKbedrijf. Ná inwerkingtreding van het wetsvoorstel dienen dienstverbanden die eindigen door middel van een vaststellingsovereenkomst daarbij ook meegerekend te worden. Een werknemer heeft in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure het Hof verzocht om op deze wetgeving te anticiperen, maar het Hof heeft dat beroep verworpen. De stelling van de werknemer dat het ontslag kennelijk onredelijk is wegens ongelijke behandeling bij het toekennen van een vergoeding, is door het Hof wel gevolgd. De werknemer was na een 27-jarig dienstverband, zonder toekenning van een vergoeding, door de werkgever ontslagen. Economische motieven lagen aan het (collectieve) ontslag ten grondslag.
Bijzondere omstandigheid in deze kwestie was dat de werkgever kort achter elkaar twee ontslagrondes heeft doorgevoerd. Op 9 januari 2009 had de werkgever aan het UWV WERKbedrijf toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met 9 werknemers op te zeggen (1e ontslagronde). Met 8 van de 9 werknemers heeft werkgever een regeling getroffen en een vaststellingsovereenkomst gesloten. Eind januari 2009 zijn de ontslagverzoeken bij het UWV WERKbedrijf ingetrokken. Eind februari 2009 heeft de werkgever het UWV WERKbedrijf opnieuw toestemming verzocht de arbeidsovereenkomst met de resterende 15 werknemers op te zeggen. Werknemer was een van die 15 medewerkers. In de kennelijk onredelijk ontslagprocedure vorderde de werknemer betaling van een schadevergoeding. De werknemer was van mening dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk was, omdat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig waren in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging.
Het Hof oordeelde allereerst dat het tot de beleidsvrijheid van een onderneming behoort om zijn organisatie effectiever en efficiënter in te richten, dan wel (een onderdeel ervan) te sluiten. Het Hof oordeelde dat werkgever belang had om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werknemer over te gaan, gelet op haar financiële situatie.
Volgens de werknemer zouden de hierna genoemde omstandigheden het ontslag toch kennelijk onredelijk maken.
Het Hof oordeelt derhalve dat het ontslag kennelijk onredelijk is en heeft nader inzicht gevraagd in de inhoud van de beëindigingsovereenkomsten en de financiële situatie van werkgever, teneinde de hoogte van de vergoeding te bepalen.
Het Hof te Arnhem anticipeert dus niet op toekomstige wetgeving. Van u als werkgever kan wel verwacht worden dat u anticipeert op ontwikkelingen in uw bedrijf en het is zinvol rekening te houden met mogelijke wijzigingen in deze wetgeving. Bij voortdurende verslechterde economische omstandigheden is anticiperen van belang, zowel bij het bepalen van de krimp (aantal werknemers dat dient af te vloeien), als bij het bepalen van de wijze waarop afscheid wordt genomen (ontslagvergunning, ontbinding of vaststellingsovereenkomst), evenals bij het bepalen van de te treffen (financiële) voorzieningen. Bij een collectief ontslag geldt nu nog steeds dat indien vaststellingsovereenkomsten met de werknemers worden gesloten, deze einde dienstverbanden niet meetellen voor het getalscriterium (20) van de WMCO, totdat de gewijzigde WMCO in werking is getreden. De datum waarop dat zal gebeuren is nog niet bekend. Het wetsvoorstel ligt nog steeds bij de Tweede Kamer.