De Hoge Raad heeft op 14 maart 2008 twee arresten gewezen over dit onderwerp.
In de eerste zaak waarin de Hoge Raad oordeelde, speelt het volgende.
Werknemer heeft zich als gevolg van een bedrijfsongeval op 6 juni 2002 bij werkgever ziekgemeld. Partijen zijn overeengekomen dat de werknemer op 28 juni 2002 zijn werkzaamheden zou hervatten. Werknemer heeft op 28 juni 2002 een gedeelte van de dag gewerkt. Vervolgens is de werknemer op maandag 1 juli 2002 niet op zijn werk verschenen, waarna werkgever hem bij aangetekende brief dezelfde dag op staande voet heeft ontslagen. De werknemer meent dat hij op 1 juli 2002 niet ongeoorloofd afwezig was van zijn werk, omdat a) hij mondelinge toestemming zou hebben gekregen om op vakantie te gaan en b) hij nog steeds/of opnieuw arbeidsongeschikt was/is geworden.
De Kantonrechter Amsterdam heeft de werkgever opgedragen bewijs te leveren dat de werknemer zonder haar toestemming zes weken op vakantie zou zijn gegaan, en dat hij op 1 juli 2002 wel degelijk op het werk werd verwacht. Na het horen van getuigen heeft de Rechtbank geoordeeld dat werkgever is geslaagd in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs: werknemer heeft geen afspraken gemaakt met zijn direct leidinggevende over het opnemen van de betreffende vakantie, terwijl de direct leidinggevende de enige was die aan de werknemer toestemming had kunnen verlenen.
De Rechtbank is derhalve van mening dat sprake is van een rechtsgeldig verleend ontslag op staande voet. Daarnaast wijst de Rechtbank de tegenvordering van werkgever tot het betalen van schadevergoeding wegens het veroorzaken van een dringende reden van ontslag op staande voet aan werkgever toe. De Hoge Raad laat het arrest van het Gerechtshof in stand en oordeelt dat werknemer door werkgever terecht op staande voet is ontslagen, omdat hij zonder toestemming van zijn werkgever op vakantie is gegaan en daardoor ongeoorloofd van zijn werk afwezig was.
In de tweede zaak waar de Hoge Raad op 14 maart 2008 over oordeelde, gaat het om een werknemer die op staande voet is ontslagen, omdat hij zonder bericht niet op het werk was verschenen. Werknemer verweert zich met de stelling dat hij zich telefonisch ziek zou hebben gemeld.
In eerste instantie heeft de Kantonrechter de vorderingen afgewezen, omdat de werknemer niet kon bewijzen dat hij zich telefonisch ziek zou hebben gemeld. Echter, in hoger beroep oordeelde het Gerechtshof dat de werkgever diende te bewijzen dat de werknemer zonder bericht niet op het werk zou zijn verschenen.
Het Gerechtshof oordeelde dat de werkgever, na het horen van getuigen, is geslaagd in het bewijs dat werknemer zich niet had ziekgemeld. De werkgever had aldus juist gehandeld: zij had een geldige reden voor een ontslag op staande voet.
Uit de hierboven besproken uitspraken blijkt wel dat de Hoge Raad een vrij strenge lijn hanteert: ongeoorloofd werkverzuim kàn een reden voor ontslag op staande voet opleveren. De werkgever heeft in geval de werknemer het ontslag op staande voet aanvecht wel een lange adem nodig. Immers, in beide zaken diende de werkgever bewijs te leveren van de onrechtmatigheid van het werkverzuim.