Bij de vraag of een werknemer nevenactiviteiten mag verrichten en of hij zijn werkgever daarover moet inlichten, spelen telkens de omstandigheden van het geval een belangrijke rol. Ontbreekt een verbod van nevenactiviteiten in de arbeidsovereenkomst, dan is dat in ieder geval geen vrijbrief voor de werknemer om in privétijd te doen en laten wat hij wil en zijn werkgever daarover niet te informeren. Zo bleek recent nog uit een beschikking van kantongerecht Amsterdam: de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden omdat de werknemer zich bezighoudt met de exploitatie van raamprostitutie, zonder dit aan zijn werkgever te melden
Feiten en omstandigheden
De betreffende werknemer was sinds 1978 in dienst van Het Parool in de functie van Account Manager. Het betrof een representatieve functie, waarin werknemer veel klantencontact had. Nadat hij arbeidsongeschikt uitviel, werd Het Parool per brief anoniem getipt. De werknemer werd daarin beschuldigd van betrokkenheid bij onder meer (raam)prostitutie. Dat is een branche waar Het Parool als krant zeer kritisch tegenover staat en waarover zij regelmatig kritische stukken heeft gepubliceerd. Het Parool liet nader onderzoeken of de werknemer gedurende arbeidsongeschiktheid nevenwerkzaamheden verrichtte die zijn re-integratie konden belemmeren en of die nevenwerkzaamheden naar aard en/of omvang in de weg stonden aan de combinatie met werkzaamheden voor Het Parool als Account Manager. Vast komt te staan dat de werknemer onder meer een pand op de wallen bezit en, zonder dat Het Parool dit wist, al jarenlang een eenmanszaak heeft van waaruit raamprostitutie wordt beoefend. De werknemer gaf dit desgevraagd toe.
Het Parool dient vervolgens een ontbindingsverzoek in, omdat zij imagoschade vreest en alle vertrouwen in de werknemer heeft verloren doordat hij de nevenactiviteit verzweeg en deze ook tijdens ziekte verrichtte in een periode dat er geen re-integratiemogelijkheden waren. De werknemer voert in die procedure verweer. Hij betwist onder meer dat adverteerders een negatieve associatie zouden krijgen door zijn eenmanszaak. Uit twee verklaringen van adverteerders blijkt namelijk dat zij geen bezwaar hebben tegen zijn betrokkenheid bij de raamprostitutie. Ook voert hij aan dat zijn betrokkenheid daarbij zo minimaal is (de dagelijkse leiding ligt bij zijn broer en zoon) dat van “nevenactiviteiten” geen sprake is en die activiteiten ook niet in de weg staan aan zijn re-integratie. Tot slot stelt hij dat hij noch op grond van de arbeidsovereenkomst, noch op grond van het goed werknemerschap verplicht was om Het Parool over zijn nevenactiviteit te informeren.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter passeert de verweren van de werknemer en ontbindt de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, waarbij slechts een kleine vergoeding wordt toegekend (C=0.25). De kantonrechter heeft daarbij het volgende overwogen:
- het is begrijpelijk dat Het Parool, dat herhaaldelijk negatief heeft bericht over raamprostitutie en aanverwante zaken, niet daarmee wil worden geassocieerd, ook niet als het om legale activiteiten gaat;
- de rechter acht het voorstelbaar dat dit standpunt van werkgever voor de buitenwereld onvoldoende duidelijk is als blijkt dat één van haar medewerkers als raamexploitant actief is en dat dit eens te meer geldt als de medewerker een representatieve functie heeft bij werkgever;
- de indruk kan ontstaan dat het Parool de werkzaamheden van werknemer als raamexploitant goedkeurt;
- het is voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet bij het door de krant gewenste imago past als een werknemer met een externe functie in verband kan worden gebracht met raamprostitutie op de Wallen. Dat twee adverteerders hebben verklaard dat zij daar geen problemen mee hebben, maakt dat volgens de rechter niet anders;
- werknemer heeft in strijd met de normen van goed werknemerschap heeft gehandeld door zijn nevenactiviteit welbewust niet aan Het Parool te melden. Het ontbreken van een regeling met betrekking tot nevenactiviteiten in de arbeidsovereenkomst (hetgeen volgens de rechter voor werknemer duidelijker was geweest), doet daaraan niet af, gelet op de bijzondere aard van de onderneming.
De kantonrechter ziet wel grond voor een kleine ontbindingsvergoeding. Een rol speelt dat de werknemer lang in dienst was (sinds 1978) en 54 jaar oud is, evenals het feit dat het niet om illegale activiteiten gaat, niet gesteld is dat de nevenactiviteit negatieve gevolgen had voor het imago van Het Parool en het functioneren van werknemer voordat hij ziek uitviel. De kantonrechter weegt ook mee dat niet aannemelijk is dat de belangen van Het Parool zijn geschaad doordat werknemer met adverteerders over zijn nevenactiviteit heeft gesproken en dat onvoldoende gebleken is dat de nevenactiviteiten de re-integratie van werknemer hebben beïnvloed. Bij het bepalen van de ontbindingsvergoeding wordt werknemer tot slot nogmaals “afgestraft” voor zijn nevenactiviteit: de kantonrechter laat in de hoogte daarvan meewegen dat hij een potentiële bron van inkomsten heeft.
Commentaar
Dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt is enerzijds begrijpelijk. De werknemer ontplooit een nevenactiviteit die geheel indruist tegen hetgeen waarvoor Het Parool (publiekelijk) staat en heeft dat welbewust voor zijn werkgever verzwegen. Anderzijds had meer aandacht voor het feit dat van daadwerkelijke imagoschade geen sprake lijkt te zijn, niet misstaan. In feite volstaat voor ontbinding van het lange dienstverband (circa 34 jaar) de enkele vrees voor imagoschade in combinatie met het verloren vertrouwen. Dat daadwerkelijke imagoschade niet is gesteld, komt nu slechts oppervlakkig aan de orde bij het bepalen van de ontbindingsvergoeding. Gelet op het feit dat de werknemer de nevenactiviteit al jarenlang uitvoerde en in de procedure gemotiveerd aantoonde dat twee adverteerders geen problemen daarmee hadden, is het echter maar zeer de vraag hoe gerechtvaardigd die vrees voor imagoschade was.
De beschikking onderschrijft hoe dan ook, dat van werknemers mag worden verwacht dat zij openheid van zaken geven omtrent nevenactiviteiten. In het bijzonder wanneer die potentieel schadelijk zijn voor (het imago van) de werkgever. Uit de beschikking blijkt dat zo’n informatieverplichting kan worden gebaseerd op het goed werknemerschap. Om elke onduidelijkheid op dit punt te voorkomen is het als werkgever verstandig om een verbod van nevenactiviteiten op te nemen in de arbeidsovereenkomst. Men kan daarbij denken aan een nevenactiviteitenbeding dat de werknemer verplicht zijn werkgever op voorhand te informeren over nevenactiviteiten die in strijd (kunnen) zijn met zijn belangen en dat het mogen verrichten daarvan afhankelijk stelt van de toestemming van de werkgever. Op die manier heeft werkgever meer zicht op de nevenactiviteiten van zijn medewerkers en kan hij deze beter reguleren. Door aan het verbod van nevenactiviteiten een sanctie te verbinden (bijvoorbeeld een boete), heeft de werkgever bovendien ook een stok achter de deur en kan hij naleving van het verbod beter afdwingen.
Kantonrechter Amsterdam 4 april 2012 (JAR 2012/118)