Het komt regelmatig voor dat werkgever de arbeidsovereenkomst met een werknemer opzegt, terwijl de werknemer in de opzegtermijn een ontbindingsverzoek indient met het oog op het verkrijgen van een beëindigingsvergoeding, berekend op basis van de kantonrechtersformule. In een soortgelijke kwestie heeft de werkgever na indiening van het ontbindingsverzoek door werknemer tijdens de opzegtermijn, de arbeidsovereenkomst voor de tweede keer opgezegd, deze keer zonder inachtneming van de opzegtermijn. Is de tweede opzegging rechtsgeldig? Is ontbinding van de arbeidsovereenkomst na opzegging mogelijk?
Onlangs heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over voornoemde vragen. De eerste vraag werd ontkennend beantwoord; de tweede opzegging levert misbruik van bevoegdheid op. De tweede vraag werd bevestigend beantwoord, met de toevoeging dat de latere ontbinding slechts effect kan hebben voor de nog resterende looptijd van de overeenkomst.
Procesverloop
Werkneemster is sinds 1990 bij werkgever in dienst als verkoopmedewerkster. Werkneemster heeft op 10 november 2008 een ontbindingsverzoek ingediend bij de Rechtbank. Bij brief van 19 november 2008 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst nogmaals opgezegd, maar nu zonder inachtneming van de opzegtermijn, tegen 1 december 2008. De Kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 29 december 2008 onder toekenning van een vergoeding.
Werkgever is van de beschikking in hoger beroep gegaan. Het Hof oordeelt dat uit het wettelijk ontslagsysteem niet volgt dat de eerste opzegging aan indiening van het ontbindingsverzoek door de werkneemster in de weg stond. De enkele omstandigheid dat de werkneemster ook had kunnen kiezen voor een kennelijk onredelijke opzeggingsprocedure leidt niet tot een ander oordeel. Nu de arbeidsovereenkomst op 22 december 2008 nog bestond, was de Kantonrechter bevoegd om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het hoger beroep werd dus verworpen.
Uiteindelijke beslissing
De Hoge Raad oordeelt dat opzegging van de arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft dat de arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van de datum waartegen is opgezegd. Dat brengt mee dat tot die einddatum nog ontbonden kan worden op de voet van artikel 7:685 BW indien daartoe grond bestaat. De Hoge Raad oordeelt dat bepalend is of sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op een nog eerdere datum dan de datum waartegen is opgezegd, moet eindigen. Verder moet de ontbindingsvergoeding bepaald worden met inachtneming van het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst reeds is beëindigd met ingang van de datum waartegen is opgezegd.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof gelijk heeft in het oordeel dat de tweede opzegging uitsluitend ten doel had om de door werkneemster aangevangen ontbindingsprocedure te blokkeren en dat daarom inderdaad sprake is van misbruik van bevoegdheid.
Gebruik in de lagere rechtspraak
Het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 11 december 2009 [1]. Reeds op 4 januari 2010 hebben twee Kantonrechters de criteria van het arrest van de Hoge Raad toegepast.
In beide gevallen diende een werknemer na opzegging van de arbeidsovereenkomst door werkgever een ontbindingsverzoek in tijdens de opzegtermijn. De Kantonrechters overwegen – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2009 – dat het ontbindingsverzoek slechts toegewezen kan worden, indien er sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst nog eerder behoort te eindigen dan de dag waartegen de arbeidsovereenkomst is opgezegd.
In het ene geval [2] voerde de werknemer aan dat de opzegging voor hem een onzekere en stresserende situatie opleverde en dat hij daarom een zwaarwegend belang had om op korte termijn zekerheid te krijgen omtrent de materiële en financiële gevolgen. Dit argument kon echter naar het oordeel van de Kantonrechter niet als een zodanige verandering worden aangemerkt, dat de arbeidsovereenkomst nog eerder moest worden ontbonden dan de dag waartegen is opgezegd.
De Kantonrechter te Zwolle [3] overwoog in een soortgelijke zaak dat de verandering van omstandigheden die ten grondslag was gelegd aan het ontbindingsverzoek, betrekking moet hebben op de arbeidsverhouding en/of de invulling daarvan. Het niet betalen van een beëindigingsvergoeding bij opzegging van een arbeidsovereenkomst, voldoet niet aan die voorwaarden volgens de Kantonrechter te Zwolle. Het feit dat de aankondiging van het ontslag zonder vergoeding voor een werknemer een zodanige onzekerheid over zijn financiële situatie meebrengt dat daarin door middel van een beslissing van de Kantonrechter zo snel mogelijk duidelijkheid moet worden geschept, kon ook volgens de Kantonrechter te Zwolle niet worden aangemerkt als een verandering van omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Dit ontbindingsverzoek werd aldus afgewezen.
[1] LJN BJ9069
[2] LJN BK8267, Kantonrechter Breda d.d. 4 januari 2010
[3] LJN BK9210, Kantonrechter Zwolle d.d. 4 januari 2010