Heeft u wel eens in een situatie gezeten waarin u twijfelt of u een procedure wil aanspannen? U weet namelijk dat een procedure lang kan duren, geld kan kosten en u kunt onzeker zijn over uw positie. Wat kunt u doen om binnen een kortere termijn een beter beeld hierover te krijgen? U kunt een voorlopig getuigenverhoor instellen.
Een voorlopig getuigenverhoor is er namelijk op gericht dat u: (i) kunt inschatten of het verstandig is om een procedure te starten doordat u opheldering kunt krijgen over de voor u nog onduidelijke relevante feiten en omstandigheden die in een (eventuele) procedure kunnen bijdragen aan een beslissing in het geschil, (ii) kunt voorkomen dat bewijs verloren gaat, en (iii) bewijs van feiten en omstandigheden kunt verschaffen die u in een eventueel te beginnen procedure dient te bewijzen. Een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor moet aan een aantal eisen voldoen, waaronder: (i) het benoemen van de aard en het beloop van de vordering; (ii) het benoemen van de feiten en rechten die de verzoeker wil bewijzen, en; (iii) dat het voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Een verzoeker hoeft niet precies aan te geven welke feiten en stellingen onderzocht moeten worden omdat het juist het doel van het voorlopig getuigenverhoor is om achter de exacte feiten en stellingen te komen om zodoende een grondslag van een eventuele vordering te kunnen bepalen.
In Bencis/Van Oord ging de discussie erover of het voorlopig getuigenverhoor diende plaats te vinden. Bencis is grootaandeelhouder van het staalbouwconcern Smulders Group. Smulders Group gaat een onderaannemingsovereenkomst aan met bouwbedrijf Van Oord in een project genaamd het ‘Teesside-project’. Smulders Group werd gefinancierd door een syndicaat van banken, waaronder ING Bank (hierna: ING). Ter garantie voor Van Oord kwam Smulders Group met ING en Bencis overeen dat er bankgaranties zouden worden verstrekt indien er niet aan de betaling voldaan kan worden. Bencis en ING dragen hierin beide de helft van de garanties. Op enig moment komt Smulders Group in de financiële problemen en gaat failliet. Van Oord deed een beroep op de bankgaranties, waarop ING het bedrag overmaakte en vervolgens de helft van dit bedrag vorderde bij Bencis. Bencis betaalde maar raakte bekend met omstandigheden die haar deden vermoeden dat Van Oord eventueel een onrechtmatig beroep op de garantie zou hebben gedaan. Het vermoeden was dat Van Oord onrechtmatig samen zou hebben gespannen met ING en de curatoren van Smulders Group met de bedoeling dat Bencis financieel nadeel zou lijden terwijl Van Oord, ING en de curatoren hierdoor minder nadeel zouden lijden. Bencis wilde om erachter te komen wat er nu precies allemaal gebeurd is rondom het inroepen van de bankgaranties, een voorlopig getuigenverhoor houden.
In Bencis/Van Oord zet de Hoge Raad ( HR 22 december, ECLI:NL:HR:2017:3250 Bencis/Van Oord) duidelijk op een rij op welke gronden een voorlopig getuigenverhoor kan worden afgewezen, namelijk: (i) als van de bevoegdheid van het gebruiken van het getuigenverhoor misbruik wordt gemaakt, (ii) indien het verzoek strijdig is met een goede procesorde, (iii) ingeval het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar, en (iv) indien er geen voldoende belang is voor het inroepen van het voorlopig getuigenverhoor. In Bencis/Van Oord ging het vooral om de vierde grond. Zowel de rechtbank als het hof wezen het verzoek af omdat Bencis onvoldoende heeft laten blijken wat zij wilde laten onderzoeken en welke normschending dit zou kunnen opleveren. Bencis heeft volgens het hof hierdoor een onvoldoende belang. De Hoge Raad vernietigt het oordeel van het hof en besluit dat Bencis wél voldoende heeft laten blijken welke zorgvuldigheidsnorm Van Oord geschonden zou kunnen hebben en heeft hiermee ook voldaan aan alle eisen voor het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor en heeft dus een voldoende belang. De Hoge Raad oordeelt namelijk dat niet is vereist dat een verzoeker (in dit geval Bencis) al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen zij aan haar voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten zij getuigen wil doen horen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor. De Hoge Raad meent hierdoor dat het hof: (i) ten onrechte vooruitgelopen is op de eventuele vorderingen van Bencis voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor, oftewel; (ii) een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de gedingstukken van Bencis, oftewel; (iii) té hoge eisen gesteld heeft aan de stelplicht. Bencis’ verzoek tot het voorlopig getuigenverhoor moet dusdanig worden behandeld en de Hoge Raad verwijst het geding naar een ander hof voor verdere behandeling.
Mochten er twijfels zijn voor het starten van een procedure, dan is het raadzaam om te onderzoeken of een voorlopig getuigenverhoor moet worden verzocht. U bent door de opheldering van feiten en omstandigheden dan beter in staat om uw rechtspositie te beoordelen en om in te schatten of het zinvol is om een procedure te starten. Dit kan u veel tijd en geld besparen. Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Floor Janssen of één van de andere leden van de sectie ondernemingsrecht.