Sinds 1 januari 2012 behoeft wijziging van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk geen goedkeuring meer van de rechtbank. Dat betekent echter niet dat een wijziging altijd even gemakkelijk is. Dat ondervond een ondernemer, die in 1985 onder huwelijkse voorwaarden met een zogenaamd ruim inkomensbegrip was gehuwd.
Tijdens het huwelijk startte hij een eenmanszaak, die hij later inbracht in een besloten vennootschap. In 2006 gingen de echtgenoten naar de notaris om eens orde op zaken te stellen. Dat leidde tot een vaststellingsovereenkomst, waarin partijen over de periode vanaf het begin van het huwelijk tot dat moment een regeling troffen en een wijziging van de huwelijkse voorwaarden, waarin de verrekenverplichting van partijen werd beperkt tot “inkomsten uit arbeid”. In de vaststellingsovereenkomst constateerden partijen dat zij op dat moment niets met elkaar te verrekenen hebben. Zij refereerden aan het vervalbeding in de huwelijkse voorwaarden voor wat betreft de verrekenverplichting, die langer dan twee jaar is geleden en stelden vast dat zij daar destijds bewust voor hebben gekozen en die als volkomen geldig en redelijk aanmerkten. Over de laatste twee jaar stelden zij niets met elkaar te vorderen te hebben, omdat zij de door hen bespaarde inkomsten in die periode hebben gestort op een gemeenschappelijke (spaar)rekening, waarmee zij aan de op hen rustende verrekenverplichting hebben voldaan.
In 2009 gingen partijen scheiden. Toen beweerde de vrouw dat zij bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft gedwaald en dat zij is benadeeld voor meer dan een kwart, hetgeen op grond van artikel 1:135 lid 2 BW jo. artikel 3:196 BW tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst en de huwelijkse voorwaarden zou moeten leiden. Dat is geen gemakkelijke stelling, want een vaststellingsovereenkomst en dwaling bijten elkaar. Toch vernietigde de Rechtbank Breda zowel de vaststellingsovereenkomst als de huwelijkse voorwaarden op 9 februari 2011 (LJN BP3867 en RFR 2011, 50), welke beslissing door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2012 (LJN BV7624) werd bekrachtigd. Hoewel partijen bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en de wijziging van huwelijkse voorwaarden niet over één nacht ijs zijn gegaan (er zijn vijf concept overeenkomsten opgesteld en partijen zijn een maand of negen bezig geweest met de wijziging van hun huwelijksvermogensregime), aanvaardt de rechtbank de consequentie van deze contractsvorming niet. Ook al stelden partijen in de vaststellingsovereenkomst, dat zij zich bewust zijn van de consequenties van het vervalbeding en dat zij die welbewust hebben gewild, konden partijen volgens het hof toch geen beroep op de vervaltermijn doen. Bovendien is de tussen partijen gesloten overeenkomst volgens het hof geen vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW, nu de overeenkomst “geen vaststelling inhoudt van hetgeen tussen partijen rechtens geldt; de strekking van de overeenkomst is onmiskenbaar om een wijziging aan te brengen in de tussen partijen bestaande rechten en plichten. Immers de vrouw gaf door deze overeenkomst haar rechten op verrekening prijs, hetgeen iets anders is dan de vaststelling dat zij die rechten niet zou hebben (gehad)”. Daarmee staat volgens het hof bovendien vast dat de vrouw benadeeld is. Zij gaf immers alle rechten prijs, zonder dat daar iets tegenover stond. Daarmee is benadeling altijd groter dan een kwart, zodat de precieze omvang van de waarde niet vastgesteld behoeft te worden. Met de rechtbank achtte het hof de vordering van de vrouw tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst toewijsbaar.
Voor wat betreft de wijziging van de huwelijkse voorwaarden stelde de man dat sprake was van actualisering van het inkomensbegrip. De vrouw meende dat de wijziging voor haar niet nadelig is, maar dat is volgens het hof zeer wel het geval. Daarom zijn de nieuwe huwelijkse voorwaarden eveneens wegens dwaling vernietigd.
De uitspraak van het hof is in cassatie aan de Hoge Raad voorgelegd. Na uitspraak zal blijken of wijziging van het bestaande huwelijksvermogensregime echt zo moeilijk realiseerbaar is als Rechtbank Breda en Gerechtshof 's-Hertogenbosch menen.