Een materiële schadevergoeding, bestemd voor de periode na het huwelijk, een immateriële schadevergoeding en een ontslagvergoeding kunnen verknocht zijn. Als dat het geval is, vallen dergelijke vergoedingen niet in een gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van die gemeenschap, nodig omdat één van de twee echtelieden is overleden of bij echtscheiding, behoudt degene die de vergoeding heeft verkregen, deze zonder dat de waarde wordt meegerekend bij de verdeling.
Om verknocht te kunnen zijn moet een vergoeding aan een aantal vereisten voldoen. Die vereisten moeten worden gesteld en bewezen door degene, die zich op verknochtheid beroept. Hij of zij zal moeten bewijzen welk karakter de schadevergoeding heeft: materieel of immaterieel. Het is daarom van groot belang om met de uitkerende partij bewijsbare afspraken te maken over het karakter van de schadevergoeding. Voor zover sprake is van een materiële schadevergoeding, valt die vergoeding in de gemeenschap, als de schade tijdens het huwelijks is of wordt geleden. Met andere woorden: draait de gemeenschap op voor de schade, dan krijgt die ook de vergoeding. Wordt de schade echter na ontbinding van de gemeenschap geleden en wordt daarvoor een vergoeding uitbetaald, dan is die vergoeding verknocht aan de gelaedeerde en valt die niet in de gemeenschap.
Op 17 oktober 2008 (LJN: BE9080 en RFR 2008/131) oordeelde de Hoge Raad over een ontslagvergoeding die voortvloeide uit een tussen de man en diens werkgever in verband met de beëindiging van de dienstverstrekking gesloten overeenkomst. Toen oordeelde de Hoge Raad:
“Bij de beantwoording van de vraag of die aanspraken, waaronder mede begrepen de uitkeringen waartoe zij inmiddels hebben geleid, in de huwelijksgemeenschap vallen, moet onderscheid worden gemaakt tussen aanspraken die zien op de periode voor en aanspraken die zien op de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Deze laatste vallen, nu zij strekken tot vervanging van inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zou hebben genoten, evenmin in de gemeenschap als de uit een bestaande arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak op voor nog te verrichten arbeid te ontvangen loon."
Zo’n ontslagvergoeding is dus verknocht en valt niet in de gemeenschap, als aan twee vereisten is voldaan: de aanspraak moet strekken tot vervanging van inkomen, dat de ontslagene bij voortzetting van de dienstverband na de ontbinding zou hebben genoten (evenals loon) en de aanspraak moet zien op de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Is aan deze twee cumulatieve vereisten voldaan, dan is de ontslagvergoeding verknocht.
Bart Breederveld heeft in het verleden (WPNR 2009/6815: “Smartengeld, verknochtheid en zaaksvervanging”) beweerd, dat een vordering tot immateriële schadevergoeding of ontslagvergoeding weliswaar verknocht kan zijn, maar dat aan die verknochtheid een einde komt, als de vordering wordt uitgekeerd. De vordering kan in zijn optiek verknocht zijn, maar niet het geld, dat daarvoor in de plaats komt. De gelaedeerde zou een bijzondere verknochte band hebben met de vordering, maar niet met het daarvoor in de plaats tredende geld. Daar heeft de Hoge Raad anders over geoordeeld bij beschikking van 7 december 2012 (LJN: BY0957 en RFR 2013/17). Ook het geld dat in de plaats komt van een verknochte vordering (schadevergoeding en ontslaguitkering) is verknocht.
De vraag die sedertdien in de literatuur en jurisprudentie aan de orde is, betreft de individualiseerbaarheid van het geld. Met andere woorden: verliest het geld het karakter van verknochtheid, als het overgemaakt wordt naar een en/of rekening van de in gemeenschap van goederen gehuwden, waar ook ander geld op staat. Voor de uitspraak van de Hoge Raad van 7 oktober 2012 heeft A-G Wuisman voor de verknochtheid de eis gesteld, dat de schadevergoeding “nog te identificeren is in die zin dat aangetoond kan worden dat de ten titel van schadevergoeding ontvangen geldsom geheel of althans voor een deel nog aanwezig is.” Het is dan de vraag of de gelaedeerde voor verknochtheid moet bewijzen dat het geld nog deel uitmaakt van het saldo, dat op de rekening staat of dat het identificeren zover gaat dat het ten behoeve van de identificeerbaarheid van de schadevergoeding en dus voor de verknochtheid nodig is dat het geld wordt overgemaakt naar een aparte ten behoeve van die schadevergoeding geopende rekening. Die visie heeft Breederveld (“De bankrekening, de huwelijks gemeenschap en echtscheiding”, WPNR 15 februari 2014/7006) uitgedragen. Ik ben van mening dat de Hoge Raad die stringente eis niet heeft gesteld. Naar mijn mening heeft de gelaedeerde genoegzaam aan de identificatieplicht voldaan, als hij kan aantonen dat het geld er nog is op het moment waarop de gemeenschap wordt ontbonden.