In de praktijk komt het geregeld voor dat niet-professionele bewindvoerders (vaak familieleden van de onderbewindgestelde), al dan niet met voorafgaande machtiging van de kantonrechter, schenkingen verrichten namens de onderbewindgestelde. Welke factoren zijn voor de rechter relevant bij zijn beoordeling en verlening van toestemming? Kan men die factoren beïnvloeden? Aan de hand van een recente uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 maart 2013 (LJN: BZ4791) zullen deze vragen worden beantwoord.
In bovengenoemde zaak heeft de bewindvoerder, nadat hij in 2011 en 2012 aan elk van de vijf kinderen van de onderbewindgestelde een bedrag van € 5.000,-- had geschonken, aan de kantonrechter toestemming verzocht voor de door hem gedane schenkingen en voor soortgelijke schenkingen in 2013 en 2014. In eerste aanleg heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder afgewezen. In appel voert de bewindvoerder aan dat de beschikking van de kantonrechter in strijd is met de door de onderbewindgestelde en haar inmiddels overleden echtgenoot ‘herhaaldelijk nadrukkelijk uitgesproken wens’ om geld uit te delen, zodra de financiële situatie dat toeliet. Dit om erfbelasting te besparen. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder zich bij de uitoefening van zijn taak dient te richten naar de wil van de onderbewindgestelde. Met andere woorden: de rechter dient te bepalen of de onderbewindgestelde ook tot de schenkingen zou zijn overgegaan, indien zij in staat zou zijn geweest om haar wil te bepalen. In casu acht het hof het aannemelijk dat de onderbewindgestelde, was zij in staat geweest om haar wil te bepalen, de schenkingen ook had verricht. Het hof komt tot deze conclusie doordat onder meer is gebleken dat er in het verleden incidenteel en onregelmatig al schenkingen aan de kinderen zijn gedaan (schenkingstraditie). De toestemming voor de schenkingen in 2012 wordt verleend, die voor 2013 en 2014 (op dit moment nog) niet.
Toetsingscriteria
Uit de Aanbevelingen Meerderjarigenbewind van het LOVCK[1] blijkt, ten aanzien van schenking, dat een verzoek van de bewindvoerder als hoofdregel zal worden afgewezen, indien er geen schenkingstraditie kan worden aangetoond. In ieder geval wordt er geen toestemming verleend, indien de onderbewindgestelde ouder is dan 65 jaar en het liquide vermogen na de schenking minder wordt dan € 20.000,--. Uit de aanbevelingen blijkt voorts:
‘Het veelgehoorde argument dat schenking een daad van goed vermogensbeheer is omdat de begiftigden zich successierecht besparen, behoort voor de kantonrechter geen goed argument te zijn omdat hij moet toezien op de belangen van de rechthebbende en niet die van mensen die zich diens erfgenaam wanen.’
Van groot belang is of de bewindvoerder kan aantonen dat de onderbewindgestelde, mocht zij in staat zijn geweest om haar wil te bepalen, dergelijke schenkingen ook had verricht. Dit kan bijvoorbeeld doordat de onderbewindgestelde in het verleden herhaaldelijk dit voornemen heeft geuit aan derden of dat zij schriftelijk (al dan niet in de vorm van een notariële akte) dit heeft vastgelegd, hoewel ook dat geen zekerheid biedt. Het kan immers zo zijn dat de onderbewindgestelde nadien haar wil heeft gewijzigd, zonder dat de bewindvoerder daarvan op de hoogte is.
Een voorbeeld uit de praktijk waarin bovenstaande problematiek ook een rol speelt:
Een vrouw (90 jaar) verblijft in een verzorgingstehuis vanwege dementie. Zij is onder bewind gesteld en een van haar kleinkinderen is tot bewindvoerder benoemd. De vrouw beschikt over een liquide vermogen van ongeveer € 1.000.000,--. In het verleden, toen de vrouw nog in staat was haar wil te bepalen, heeft zij aan familieleden aangegeven dat zij haar vermogen zoveel als mogelijk op haar kinderen wilde laten overgaan. De bewindvoerder probeert aan deze wens tegemoet te komen, door jaarlijkse schenkingen aan de kinderen (waaronder één van de ouders van de bewindvoerder) te doen om zodoende te bewerkstelligen dat er zo weinig mogelijk van haar vermogen naar de belastingdienst gaat en zo veel mogelijk naar haar kinderen. . In 2012 is door de kantonrechter machtiging verleend voor het verrichten van de jaarlijkse belastingvrije schenkingen, maar ook voor een schenking van € 100.000,-- aan beide kinderen van de vrouw. De bewindvoerder vraagt vervolgens ook voor het jaar 2013 toestemming aan de kantonrechter om een dergelijke grote schenking te mogen verrichten. Dezelfde kantonrechter oordeelt ditmaal, in retrorperspectief, dat hij in 2012 slechts zijn toestemming heeft verleend, ervan uitgaande dat dit een eenmalige schenking zou betreffen, mede gelet op de omvang van het vermogen van de vrouw. Daarbij meent de kantonrechter dat de wens van de vrouw om dergelijke schenkingen herhaaldelijk aan haar kinderen te doen, niet is komen vast te staan. De bewindvoerder is in beroep gekomen tegen deze beslissing van de kantonrechter.
De uitkomst van het hoger beroep is nog niet bekend, maar de vraag die in dit kader relevant is, is of deze problematiek voorkomen had kunnen worden en zo ja, hoe. De rechthebbende zelf kan daarin een belangrijke rol spelen. Ten eerste kan de rechthebbende, voordat hij niet langer in staat is zijn wil te bepalen, vastleggen (al dan niet bij notariële akte) hoe hij wenst dat er met zijn vermogen zal worden omgegaan bij een eventuele onderbewindstelling. Daarnaast kan de rechthebbende een schenkingstraditie creëren door in ieder geval al de jaarlijkse belastingvrije schenkingen te verrichten voordat hij onder bewind wordt gesteld. Ten derde kan het een rol spelen of de rechthebbende na het verstrekken van de schenkingen over voldoende liquide vermogen beschikt om in zijn eigen levensonderhoud te blijven voorzien. Het kan daarnaast interessant zijn om door middel van schenkingen het vermogen terug te brengen ter verlaging van de eigen bijdrage aan de kosten van een verzorgingstehuis.
Een verzoek aan de kantonrechter om zijn toestemming te verlenen voor het verrichten van schenkingen voor meerdere jaren, zal over het algemeen worden afgewezen. De toetsing van de kantonrechter is er juist voor om de spreekwoordelijke ‘vinger aan de pols’ te houden en zodoende bij iedere schenking opnieuw de belangen van de onderbewindgestelde in de actuele omstandigheden af te wegen.
[1] Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren, versie 1 oktober 2012, p. 17, www.rechtspraak.nl