Skip to Content

Uitkering levensverzekering: voor de bank, de erfgenaam of de begunstigde? Deel 2

Blogs Familie- & Erfrecht

In een vorige blog concludeerde ik dat het uiteindelijk de begunstigde is aan wie de verzekeringsuitkering ten goede moet komen en niet de erfgenaam als dat een ander is. Is de uitkering verpand aan de hypotheekbank en behoort de hypotheekschuld tot de nalatenschap, dan heeft de begunstigde een vordering op de nalatenschap ter hoogte van de uitkering. Onlangs kwam ik in de praktijk een soortgelijk geval tegen en kort daarna las ik een recente uitspraak over dit onderwerp.

Praktijkgeval

Hier ging het om een polis van levensverzekering. De man kwam als eerste van het echtpaar te overlijden. Begunstigde was zijn echtgenote, maar de polis vermeldt dat de hypotheekbank (in afwijking van de polis) eerste begunstigde zou zijn als er nog een hypotheekschuld bestond. Dat was het geval. De overleden echtgenoot had in zijn testament zijn echtgenote, zijn twee kinderen en de twee kinderen van zijn echtgenote uit haar eerdere huwelijk tot erfgenamen benoemd. De vraag deed zich voor aan wie de verzekeringsuitkering toekwam: aan de nalatenschap of volledig aan de achterblijvende echtgenote.

Op het eerste gezicht leek het erop dat de uitkering toekwam aan de hypotheekbank. Dit zou tot gevolg hebben, dat de nalatenschap voor een groot deel van de hypotheekschuld zou worden verlost en dat ieders erfdeel aanzienlijk groter zou zijn. Bij nader onderzoek bleek echter, dat er de in de polisvoorwaarden een bijzondere bepaling was opgenomen. De bank moest toch niet als eerste begunstigde worden beschouwd wanneer de oorspronkelijke eerste begunstigde, de echtgenote, een volmacht had ondertekend.

Deze volmacht gaf aan de verzekeringsmaatschappij toestemming om het bedrag van de uitkering, bestemd voor de echtgenote, rechtstreeks aan de bank uit te keren. Gelukkig voor de echtgenote was deze volmacht destijds ondertekend en kon die ook worden teruggevonden. De echtgenote was dus de begunstigde en de uitkering behoorde haar toe. Omdat het bedrag op grond van de volmacht aan de bank werd betaald in mindering op de hypotheekschuld, had echtgenote dus een vordering op de nalatenschap en profiteerden de erfgenamen niet van de verzekeringsuitkering.

Recente uitspraak

In een uitspraak van Rechtbank Gelderland van 15 augustus 2018 (niet gepubliceerd) ging het om een geval, waarin de overledene twee levensverzekeringen had afgesloten met de langstlevende (geregistreerd) partner als begunstigde. In de akte van verpanding aan de bank was echter de bank als begunstigde aangewezen (in plaats van de in de polis genoemde begunstiging van de langstlevende). De overledene had in zijn testament zijn partner onterfd en een derde als erfgenaam aangewezen.

De uitkeringen uit de polissen werden uitbetaald aan de bank in mindering op de hypotheekschuld. De erfgenaam profiteerde hier dus van. De onterfde partner stelde echter dat zij eigenlijk begunstigde was, dat de nalatenschap (lees: de erfgenaam) ongerechtvaardigd was verrijkt (de hypotheekschuld was immers afgelost) en dat de nalatenschap de uitkeringsbedragen aan haar moest vergoeden. De rechtbank oordeelde dat niet de echtgenote, maar de bank begunstigde was en dus rechthebbende op de uitkeringen (er was bijvoorbeeld niet een volmacht zoals bedoeld in het hiervoor genoemde praktijkgeval). De uitkeringen behoorden daarom niet toe aan de echtgenote en ook niet aan de nalatenschap, maar aan de bank.

Weliswaar werd de nalatenschap beter van het feit dat de hypotheekschuld werd afgelost, maar toch was er volgens de rechtbank geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. Daarvoor is namelijk wettelijk vereist dat de een (de nalatenschap/erfgenaam) is verrijkt ten koste van de ander (de partner).

Maar omdat niet zij maar de pandhouder de begunstigde was, is de verrijking van de nalatenschap dus niet ten koste van de partner gegaan. Zij is de uitkeringen niet misgelopen, simpelweg omdat niet zij, maar de bank daarop recht had. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de bedoeling van de overledene.

Omdat de polissen al waren afgesloten nog voordat hij zijn nu onterfde partner leerde kennen, is er volgens de rechtbank geen reden om aan te nemen dat het de bedoeling was van de overledene dat zijn partner voordeel zou hebben van de aflossing van de hypotheek. Bovendien vond de rechtbank dit laatste ook niet te rijmen met het feit dat de overledene zijn partner had onterfd.

Tot slot

U ziet: feitelijke situaties in de praktijk kunnen altijd weer ingewikkelder zijn dan men vooraf kan bedenken. Dat maakt mijn vak zo boeiend!  

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere familierechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Marc van Opstal  of andere leden van de sectie familierecht .