Skip to Content

Blogtitel: De Uitspraak van de Hoge Raad: Een Diepgaande Bespreking van het Insolventierecht

Hoge Raad Updates Cassatie
In dit blog ga ik het hebben over de prejudiciële vragen zoals worden vermeld in artikel 392 Rv binnen ons faillissementsrecht. Ik zal ook kijken naar hoe faillissement van invloed kan zijn op wederkerige overeenkomsten, zoals behandeld in de artikelen 37 tot 40 van de Faillissementswet (Fw). Daarnaast zal ik het fixatiebeginsel bespreken, getypeerd door artikel 24 Fw en de mogelijkheid om vorderingen te verifiëren die ontstaan zijn na het in werking treden van het faillissement. Hierbij zal ik refereren aan een zaak behandeld door de Hoge Raad op 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108, NJ 2013/291 (Koot/Tideman). Dezelfde zaak geeft ons verder inzicht in vorderingen die voortkomen uit duurovereenkomsten en de schadevorderingen hieraan gerelateerd. Hierbij moeten we ook kijken naar de artikelen 6:94 BW en 6:248 BW, die dieper ingaan op de bedingen die recht geven op schadevergoeding of boete. Ook het beding voor vergoeding van juridische kosten waaronder proceskosten kunnen we niet negeren, zoals aangegeven in de artikelen 6:96 BW en art. 242 Rv. Het is ook belangrijk om te kijken naar de waardering van vorderingen, die worden besproken onder art. 131 Fw en art. 133 Fw. Daarbij moeten we in acht nemen dat verificatie niet altijd onmiddellijk zal plaatsvinden, als aangeduid onder art. 108 lid 1 Fw. Wanneer een surseance overgaat in faillissement is de situatie ingewikkeld genoeg, zoals te zien in artikel 249 Fw. De zittingsdatum was 23 maart 2018 in de zaaknr. 17/01478. Voor een gedetailleerder overzicht, verwijs ik je naar de volledige uitspraak. Klik [hier](https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2018:424&showbutton=true) om die te bekijken. Met dit blog hoop ik wat licht te schijnen op dit soms ingewikkelde rechtsgebied!