Skip to Content

Verknochtheid

Publicaties Familie- & Erfrecht

Nederland is volgens mij het enige land in de wereld, waar het huwelijksvermogensrecht als wettelijk systeem een nagenoeg volledige gemeenschap van goederen kent. Artikel 1:94 lid 1 BW bepaalt dat de gemeenschap, wat haar baten betreft, alle tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten omvat, met uitzondering van goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen en met uitzondering van het nalatenschapsvruchtgebruik. Ook alle schulden van ieder der echtgenoten vallen in de gemeenschap.

Er is één uitzondering: goederen en schulden die aan één der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Verknochtheid wordt zelden aangenomen. Dat blijkt uit twee recente hofuitspraken. 

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde op 1 juli 2008 (LJN: BD8635) over de vraag of een schuld verknocht was die een in gemeenschap van goederen gehuwde man moest betalen, nadat hij onder invloed van alcohol een ongeluk veroorzaakte, waardoor schade was ontstaan aan politieauto’s. Rechtbank noch hof zagen ook maar één argument om de schuld verknocht te doen zijn aan de man. Het Gerechtshof Arnhem oordeelde op 22 juli 2008 (LJN: BD8655) in gelijke zin over een schuld van de man aan de Sociale Dienst, ontstaan doordat partijen tijdens het huwelijk teveel bijstand hadden ontvangen en de schuld van de man aan Prime Line, die weliswaar tijdens het huwelijk was ontstaan, maar waarvan de vrouw het bestaan niet kende. Het hof oordeelde dat de aard van de schuld aan de Sociale Dienst en aan Prime Line naar maatschappelijke opvattingen, waaronder begrepen de redelijkheid en de billijkheid, niet meebrengt dat zij aan de man verknocht zijn.

Wanneer zou dan wél sprake kunnen zijn van verknochtheid? 
Het Gerechtshof ’s Gravenhage oordeelde op 22 november 2006 (RFR 2007, 22) dat advocaatkosten ter grootte van bijna € 12.000,- en een vordering wegens schadevergoeding ter grootte van € 6.150,- aan de man verknocht waren. Die advocaatkosten waren gemaakt, omdat de man werd vervolgd voor een zedendelict, waarvoor hij onherroepelijk was veroordeeld. De schadevergoeding was betaald aan het slachtoffer van het zedendelict. In aanmerking genomen de zwaarte en de aard van het strafbaar feit en dat de man hiervoor onherroepelijk was veroordeeld, achtte het hof deze kosten bijzonder aan de man verknocht. Dat oordeel gaf het hof Arnhem ook op 15 juni 2004 (RFR 2004, 8), voor advocaatkosten die gemaakt zijn in het kader van een echtscheidings­procedure. 
Meestal vinden rechters ook een door één van de echtelieden ontvangen immateriële schadevergoeding bijzonder aan de betreffende persoon verknocht, zodat die vergoeding niet in de gemeenschap valt (zo ook Hoge Raad 3 november 2006, LJN: AX8843). Of een goed op bijzondere wijze aan één der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat een goed in de gemeenschap valt, is afhankelijk van de aard van het goed zoals die mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (zo Hoge Raad 23 december 1988, NJ 1989, 700 en Hoge Raad 24 oktober 1997, NJ 1998, 693). Een Obu-uitkering is er zo een, die verknocht is (zo oordeelde de Hoge Raad op 15 februari 2008, RFR 2008, 50). Dat had het Gerechtshof 's-Hertogenbosch overigens al eerder (2 november 1994, NJ 1995, 332) aangenomen voor een Vut-uitkering. 

En hoe zit het dan met het zusje van de verknochtheid, te weten goederen die door middel van een uitsluitingsclausule zijn verkregen? Stel dat één van de in gemeenschap van goederen gehuwde partijen een uitkering uit een nalatenschap krijgt waarop de uitsluitingsclausule van artikel 1:94 lid 1 van toepassing is en het bedrag komt op een gemeenschappelijke rekening terecht, waarvan partijen hebben geleefd, of het geld wordt door één van beide partijen gebruikt om ermee te speculeren terwijl, helaas, het beleggingsresultaat zeer negatief is. Is er dan reden om het bedrag op te vorderen uit de gemeenschap (artikel 1:95 lid 2 BW: reprise)? Zo’n vordering wordt toegewezen, zo blijkt uit uitspraken van het Gerechtshof Arnhem d.d. 6 november 2007 (RFR 2008, 30) en 15 januari 2008 (RFR 2008, 55). Het Hof ’s Gravenhage denkt daar precies hetzelfde over (5 maart 2008, LJN: BC7189). De gemeenschap is immers door de verkrijging gebaat. Als vervolgens met gelden van de gemeenschap aandelen zijn gekocht waarvan het resultaat negatief is, komt dat het resultaat ten goede en ten laste van de gemeenschap. 
De betrokken echtgenoot kan terugvorderen. Het is recht, maar het voelt niet goed.