Skip to Content
  • Er zijn geen suggesties want het zoekveld is leeg.

Voorkom verlopen van recht op vergoeding schade

Blogs Corporate/M&A Marc Janssen

Inleiding

Een uitspraak van de Hoge Raad, de hoogste civiele rechter, van 21 april 2023 bevestigt dat een claim jegens de wederpartij verjaard kan zijn voordat u het in de gaten heeft. U kunt de wederpartij dan niet meer (in rechte) aanspreken. De opdrachtgever vordert in deze procedure dat de bouwkundig adviseur wordt veroordeeld tot betaling van de door de opdrachtgever geleden schade ter hoogte van € 128.751,21 aan herstelkosten en € 3.462,11 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Volgens rechtbank en hof was deze claim verjaard. Het hof had vastgesteld dat de opdrachtgever in 2012, toen de vloer van de loods al zakte en een bouwkundig ontwerpbureau had aangegeven dat de bouwkundig adviseur verantwoordelijk was, met de bouwkundig adviseur heeft gebeld. Het hof had vastgesteld dat de problemen met de loods nadien verder toenamen en dat in 2013 de wanden van de loods bol gingen staan en lekkage ontstond. Op basis van deze vaststellingen heeft het hof vervolgens geoordeeld dat als de bouwkundig adviseur in het telefoongesprek in 2012 geruststellende mededelingen heeft gedaan en het bestaan van schade heeft gerelativeerd of ontkend, de opdrachtgever in ieder geval in 2013 niet langer op deze geruststellende mededelingen mocht vertrouwen. In de loop van 2013, uiterlijk op 1 januari 2014, beschikte de opdrachtgever volgens het hof over voldoende zekerheid dat sprake was van schade en dat de bouwkundig adviseur de aansprakelijke persoon, of één van de aansprakelijke personen voor deze schade was, mede gelet op het feit dat de opdrachtgever zich in 2012 voor deze schade al tot de bouwkundig adviseur had gewend. Deze overwegingen van het hof komen erop neer dat de omstandigheid dat de opdrachtgever geen bouwkundige is niet eraan afdoet dat hij in 2013 – toen de schade aan de loods steeds duidelijker waarneembaar werd en de opdrachtgever niet meer op eventuele geruststellende mededelingen van de bouwkundig adviseur mocht vertrouwen – voldoende zekerheid had verkregen dat de schade (mede) was veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de bouwkundig adviseur bij het maken van de sterkteberekeningen. Daarbij geldt dat de opdrachtgever zelf als opdrachtgever de bouwkundig adviseur voor de berekeningen had ingeschakeld en dat de bouwkundig ontwerpbureau in 2012 de opdrachtgever al te kennen had gegeven dat de bouwkundig adviseur voor de schade verantwoordelijk was door foutieve sterkteberekeningen. De Hoge Raad laat dit oordeel van het hof in stand.

De verjaringstermijn van vijf jaar

Art. 3:310 lid 1 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van – vijf – jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat, dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade dan wel het enkele vermoeden welke persoon voor de schade aansprakelijk is, niet volstaat. De benadeelde moet dus voldoende zekerheid hebben gekregen – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval.

De beoordeling van de geleverde prestatie

Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onbekendheid met of onzekerheid over de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, niet aan aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW in de weg staat.

Wanneer voldoende zekerheid?

Bij de beantwoording van de vraag op welk moment de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen als hiervoor bedoeld, kan van belang zijn dat de benadeelde in zijn verhouding tot de aangesprokene mocht vertrouwen op diens deskundigheid en dat hij in verband daarmee (nog) geen reden had om te twijfelen aan de deugdelijkheid van diens handelen. Daarbij kan verder van belang zijn dat de aangesproken partij andere, niet in haar risicosfeer liggende, oorzaken voor het opgetreden nadeel heeft genoemd of anderszins aan de benadeelde geruststellende mededelingen heeft gedaan over de door haar verrichte prestatie of het daardoor te verwachten nadeel. Onder omstandigheden kan een benadeelde dan ook pas geacht worden voldoende zekerheid te hebben dat hij schade heeft geleden als gevolg van tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon, wanneer hij kennis heeft gekregen van een juridisch advies of een rechterlijk oordeel.

Advies voor de praktijk

Het is verstandig om tijdig juridisch advies in te winnen over de vraag wanneer een verjaringstermijn van een (schade)vordering uit een contract of onrechtmatige daad is gaan lopen en hoe een lopende verjaringstermijn rechtsgeldig kan worden gestuit (zodat de vordering niet verjaard en een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen). Uit de wet volgt dat een verjaring van een vordering tot nakoming van een verbintenis (waaronder een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad of contract, denk aan wanprestatie) wordt gestuit door: a) een schriftelijke aanmaning van de schuldeiser; b) een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt; c) een daad van rechtsvervolging door de schuldeiser en d) erkenning door de schuldenaar. Banning Advocaten adviseert u graag over de vraag welke van deze stuitingshandelingen dient te worden gekozen en hoe de verdere aanpak moet zijn. Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Marc Janssen of met één van de andere leden van de sectie ondernemingsrecht.
Marc Janssen