Kennisbank

Wat houdt het recht op 'gelijkwaardig ouderschap' in?

Geschreven door Admin | 17-mrt-2012 4:00:00

Op 1 maart 2009 is de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Sindsdien geldt dat een kind over wie ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, na een scheiding recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze bepaling de ouders niet verplicht tot een gelijke (50%-50%) verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt. De Hoge Raad heeft dit nog eens bevestigd in zijn uitspraak van 21 mei 2010 (LJN: BL7407).

Zeer recent, op 21 februari 2012 (LJN: BV6414), heeft het Hof ’s-Hertogenbosch beslist dat een 50%-50% verdeling in het beoordeelde geval wel wenselijk was.

In de echtscheidingsbeschikking van partijen was een omgangsregeling opgenomen tussen vader en zoon van 26 weekenden per jaar en alle woensdagen, inclusief de nacht van woensdag op donderdag. In overleg was deze regeling al eens gewijzigd. De vader wilde opnieuw wijziging en diende daartoe een verzoek in. Hij vroeg om een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken: de zoon de ene week bij hem, de andere week bij de moeder.

Het gerechtshof stelde in zijn uitspraak voorop dat het gelijkwaardig ouderschap zoals vervat in artikel 1:247 lid 4 BW niet moet worden uitgelegd als een 50%-50% verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt. Maar het hof vond zo’n verdeling in dit geval wel wenselijk, omdat niet was gebleken van enige ‘contra-indicatie’ aan de zijde van het kind of de vader. De moeder stelde dat het zwaartepunt bij één ‘opvoedingsklimaat’ moet liggen; de andere ouder krijgt een omgangsregeling.

Deze stelling werd door het hof niet gevolgd, omdat het kind in kwestie juist goed gedijde in twee verschillende opvoedingsklimaten. Het hof betrok verder in zijn oordeel dat het werk van de vader het toeliet om volledig beschikbaar te zijn voor het kind en dat partijen zeer dicht bij elkaar wonen, waardoor de sociale omgeving van het kind met een wijziging van de zorgregeling nauwelijks zou worden aangetast. Dat de communicatie tussen partijen niet optimaal was, deed aan het oordeel van het hof niet af. De ouders communiceerden wel per e-mail en bij overdrachtsmomenten. Gelet op deze omstandigheden stelde het hof een zogenoemde ‘week-op-week-af-regeling’ vast.

Deze uitspraak biedt hoop voor (hoofdzakelijk) vaders die een gelijkere verdeling van de zorg voor hun kind willen. Het komt nog altijd veel voor dat een ‘klassieke’ zorgregeling wordt vastgesteld van een weekend per veertien dagen, terwijl vaders na de echtscheiding graag meer voor hun kind willen zorgen. Met het neerleggen in de wet van het recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders, is de positie van vaders erkend. Maar onduidelijk blijft waarom het uitgangspunt na een scheiding niet kan zijn dat beide ouders een even groot aandeel in de zorg voor de kinderen hebben, als de vader dat wil. Uiteraard dient er dan geen sprake te zijn van ‘contra-indicaties’.